17 april 1987 

(Op het eind van de Heilige Mis, op Goede Vrijdag, deelde de priester bloemen uit die het graf van Jezus bedekten. Hij gaf boeketjes aan de mensen. Ik ontving precies drie bloemen in mijn hand; ik vatte dit op als een teken van God om mij te herinneren aan het probleem dat ik had om de Heilige Drie-eenheid te begrijpen.

Er gingen twee dagen voorbij zonder dat ik schreef, iets wat ik verschrikkelijk miste, want als ik mediterend schrijf, voel ik mij intens met God verbonden.) 

Mijn God, het heeft lang geduurd! 

hoelang; 

Twee dagen! 

twee dagen, Vassula? en Ik die jarenlang op jou heb gewacht, wat moet Ik daarvan zeggen? 

Ik ben sprakeloos, Jezus; het spijt mij dat ik U heb verwond. Vergeef mij. 

kom, Ik vergeef je; alles wat Ik van Mijn beminde zielen verlang is dat zij Mij toestaan hun hart voor slechts enkele minuten in beslag te nemen om daarin Mijn overvloedige Liefde te kunnen uitstorten; 

(Jezus zei dit met zoveel tederheid en liefde. Telkens wanneer God bij mij komt om mij een belangrijke boodschap te geven, vallen de duivel of zijn volgelingen mij aan. Ik voel hem niet lichamelijk, maar het enige dat hem is toegestaan te doen in deze begeleiding is zichzelf te manifesteren door te schrijven, en mij zodoende te beledigen en te vervloe­ken.[1] Sinds God mij heeft geleerd het verschil te onderkennen en zijn woorden te herkennen, kan ik hem meestal beletten zijn woorden af te maken, iets wat hem woedend maakt. Als het aan mijn aandacht ontsnapt, blokkeert God mijn hand en kan ik niet schrijven. Dit blaadje is van mijn notitieboek. Deze aanvallen zijn altijd sterker zodra Gods belangrijke boodschap moet worden opgeschreven. Ik herken nu het patroon en geef het niet op, ofschoon ik mij soms hope­loos voel.)


[1] Het is eigenlijk een goed teken, want hij toont dat hij bestaat, en dat deze openbaring hem op zijn minst ergert.