21 maart 1995 

Gezegend zij Uw Naam,
die mij driemaal heeft gezegend,
en mij toestaat Zijn verborgen plan te zien
dat in Zijn Heilig Hart was vanaf het begin
en dat onthuld werd aan Zijn uitverkorene die Hij zozeer beminde.[1]
Nu heb ook ik, in Hem, Zijn boodschap gehoord
deze Onuitputtelijke Schat,
waarvan Sint Gertrudis een glimp heeft gezien. 

Spoedig zal er een tijd komen
waarin er “geen verdere noodzaak zal zijn
voor de naaste om te proberen de naaste te onderrichten,
of voor een broer om tegen de broer te zeggen
“leer de Heer kennen”.
Nee, ze zullen U allen kennen,
de kleinste niet minder dan de grootste,
daar – U hun ongerechtigheden zult vergeven
en hun zonden niet langer gedenken.”[2] 

Ik zal proberen te wandelen op het pad dat U voor mij hebt uitgezet
zonder af te dwalen
en de Schat koesteren die U ons allen hebt gegeven. 

Ik ben zeer tevreden over je werk;[3] put uit Mijn Hart deze Onuitputtelijke Schat die Ik voor jullie tijden verborgen heb gehouden, wanneer het hart van de mensen koud zou worden, ondankbaar, vol grootspraak en ongodsdienstig; het is Mijn intentie deze stervende vlam weer aan te wakkeren zodat ze van gedachten veranderen zodat ze, eenmaal genezen, Mij zouden erkennen als de Opperste Hogepriester, de Christus, en de Koning der koningen;

kom dan dicht bij Mij en geniet van de goede dingen die je ziet, vul je met deze Onuitputtelijke Bron van welzijn; wees niet ontmoedigd als de mensen toekijken, niet begrijpend dat Genade en Barmhartigheid onder hen is, bid voor deze mensen; ijs verdraagt het vuur niet; Ik zal dit ijs smelten door Mijn Heilige Geest, vertrouw dus op Mij en zeg: 

“God is spoedig met ons;” 

  je Beminde;


[1] St. Jan de Evangelist.

[2] Heb. 8:11-12.

[3] De achterstand was ingelopen.