16 april 1987

(Witte Donderdag)

Vassula, Ik was in Mijn Kerk aanwezig; Ik liep voor Mijn Kruis uit, Ik heb enkele seconden voor jou stilgestaan;[1] Mijn dochter, al deze jaren heb Ik op jou gewacht om in Mijn zo beminde Kerk te zijn;[2] 

Heer en Verlosser, U hebt inderdaad naar mij gezocht, mij gevonden en naar U en in Uw Kerk gebracht. Het heeft jaren geduurd …  U hebt jarenlang gewacht!! 

Ik bleef voor Mijn Kruis staan, en iedereen die Mij kwam aanbidden heb Ik op Mijn beurt gezegend; 

(Het Heilig Kruis werd in het midden van de kerk geplaatst, en iedereen kwam er om beurten naar toe en kuste Het.)


[1] Vreemd genoeg moesten wij, terwijl de processie van het kruis verder ging, opzij gaan om voor de priester plaats te maken, die het heilig kruis droeg (ongeveer 2 meter lang) en voor de misdienaars, die met grote kandelaars volgden. Vanwege het schemerdonker keek de priester niet waar hij heen ging en liep recht op mij af. Toen hij dat merkte bleef hij enkele seconden voor mij staan en probeerde zijn weg weer te vinden. Mijn nicht, die bij mij was, merkte dit incident onmiddellijk op. Mijn hart klopte hevig toen ik tegenover dat reusachtige kruis stond, en omdat ik niet verder achteruit kon. Ik stond tegenover het grote Kruis en omdat achter mij de mensen kaarsen hadden ontstoken, kon ik mij niet bewegen.

[2] Ik was niet meer in die Kerk geweest sinds de doop van mijn oudste zoon, ik denk zo’n vijftien jaar geleden.