22 november 1989
Alstublieft, Heer, spreek tot mij door de Schrift.
(Ik open de Bijbel op goed geluk en ik lees: “De Heilige Geest zal over u komen;”)[1]
dochter, herinner de wereld aan Mijn Aanwezigheid; verkondig Mijn Boodschap tot aan de einden van de wereld; bid, Ik luister[2] … Ik zal je helpen:
als ’t U belieft, Vader
openbaar mij Uw Liefde
want door Uw Liefde te openbaren,
openbaart U mij Uw Heilig Gelaat,
schijn over mij, laat niemand mij misleiden,
wees mijn Leidsman, mijn Meester en Mijn Opvoeder,
laat mij leren van de Lippen van Wijsheid;
amen;
zie je? vraag om Mijn hulp en Ik zal niet wachten; kom, je leert nog, maar blijf bij Mij, denk aan Mijn Aanwezigheid waarop Ik zozeer aandring dat ieder van jullie dit leert, Mijn Aanwezigheid is ook een Mysterie; verwaarloos Mij niet, dan zal Ik ook jou niet verwaarlozen … Ik spreek[3] nog steeds … laat Mij je Trooster zijn; Ik, de Heer, zal je leiden tot het einde, zelfs al besef je niet ten volle wat Ik je aan Genaden geef; Ik zal, uit Mijn Oneindige Barmhartigheid, je vervullen met Mijn Geest en steeds Mijn Woorden en Mijn Wet, in jou uitstorten en je tot Mij verheffen;
Ik, Koning der Koningen, houd je zorgvuldig in het oog; heb Mijn Vrede en Mijn Liefde, Ik zegen ieder van jullie; wees goed;
[1] Lk. 1:35.
[2] Ik aarzelde en zocht naar woorden, dus kwam de Heer mij te hulp.
[3] Ik probeerde Hem te onderbreken en iets te zeggen.