1 maart 1993 

“Heer,
zodra ik Uw woorden ontving, heb ik ze verslonden:
Uw woord is mijn vreugde
en de blijdschap van mijn hart;
want ik werd geroepen door Uw Naam,
Jahweh, Almachtige God” [1] 

Mijn ogen waren versluierd en ik zag U niet,
noch Uw Heerlijkheid, noch Uw Glorie.
Plotseling, in de diepste diepte van mijn duisternis, scheen een Licht!
Verbijsterd en overweldigd door Zijn glans wankelde ik
en de geest van lethargie die mijn ziel belegerde,
hield op in mij te ademen,
overweldigd door Uw Geest. 

Ik zag U daar staan, zwijgend …
en het was alsof ik U kende, Beminde.
Toen opende U Uw Mond, een Naam werd mij gegeven,
en ogenblikkelijk was de herinnering van mijn ziel hersteld;
de sluier viel van mijn ogen
en ik voelde mijn ziel bezwijken in de Armen van mijn Vader;
O God! Hoe kostbaar bent U voor mij!

Ik ben Heilig;

Ik heb gezegd: Ik zal je zuiveren en je een nieuw hart geven en een nieuwe geest in je leggen; Ik zal de geest van lethargie uit je ziel verwijderen en Mijn Geest in je leggen; op die dag heb Ik gezworen je tot de Mijne te maken; Ik heb gezworen je te genezen en als een boom vrucht te doen dragen voor Mijn volk; Ik heb gezworen de uitgehongerden en elke mond te vullen; ja! Ik heb gezworen tot je te komen en Mij tot je te wenden om je te bewerken en in jouw Nietigheid Mijn Glorie te zaaien;

en nu heb Ik, God, je ziel voor altijd belegerd; profeteer dus zonder vrees, ga naar de verdorde beenderen en Ik zal ze vlees geven, Ik zal ze adem geven om Mij te prijzen en te verheerlijken; ja, Ik zal over de doden ademen, zodat ze leven en uitroepen: “wie is er gelijk aan God?” Ik zal hen eraan herinneren dat ze een grotere liefde dan die van hun Schepper niet zullen vinden;


[1] Jer. 15:16.