1 oktober 1992 

Heer, laat Uw Heilig Gelaat weer glimlachen naar Uw ongelukkige eigendommen,[1] aarzel niet, openbaar nu Uw Heerlijkheid! Velen plaatsen hindernissen om Uw boodschappen tegen te houden; kom! 

Mijn beminde, toen je begon te smeken werd er een woord gezegd, en Ik ben gekomen om je te vertellen wat het is; geloof je dat Ik de beminde Zoon van God ben, Jezus Christus, die tot je spreekt? 

Ja, Heer, dat geloof ik! 

zou Ik dan niet willen dat je Gerechtigheid ervaart, Mijn uitverkorene, die Mij dag en nacht smeekt? deze mensen dagen Mijn Macht uit; als de maat van hun ongerechtigheden vol is, zullen ze Mij onder ogen moeten komen als de 

Rechter; 

wijd jezelf intussen toe aan Mijn Heilig Hart, dien en wacht er niet op gediend te worden opdat Mijn Vader in de Hemel je een plaats in de Hemel toewijst; door trouw te zijn aan Mij zul je grote vervolgingen ondervinden, maar heb Ik je niet beloofd dat je niet langer hongerig of dorstig[2] zult zijn? wees dus niet bang als de stormen tegen je opsteken; de Schriften moeten worden vervuld; gelukkig zijn jullie die sterven in Mij, de Heer! Ik zal jullie inderdaad belonen;   


[1] Ons.

[2] Toespeling op Apok. 7:9-17.