17 juni 1992 

Jahweh, mijn God,
U die zo teder en zo dichtbij mij bent,
hoor het lijden van Hem die
de Verrukking van Uw Ziel is:
Jezus Christus, Uw Zoon;
alle toegangspoorten van de Kerk zijn verlaten;
en haar priesters zuchten om haar verlatenheid.
De Stad, eens geheel bevolkt met de getrouwen,
is alleen, alsof ze plotseling weduwe werd.
Uw tempels[1] gaan de een na de ander te gronde,
terwijl ze zoeken naar voedsel om in leven te blijven,
maar wat ze inademen in plaats van wierook  is de rook van Satan.
Waar zijn de domeinen die als tuinen waren?
Waar zijn de bloeiende wijnstokken
die eens hun geur verspreidden?
Waarom zijn Uw altaren vernield?[2] 

vrede, Mijn kind, vrede … luister naar Mij: de Grote Dag is nu dicht bij je, dichter dan je denkt; altaar, vertel aan iedereen dat Ik Mijn Heerlijkheid zal tonen en Ik zal Mijn Heiligheid volledig openbaren; Ik zal Mijn Geest zonder voorbehoud over de gehele mensheid uitstorten; jouw ogen hebben nog niets gezien en jouw oren hebben nog niets gehoord;

vandaag is jullie hart ziek en jullie ogen zijn dof, omdat jullie leven in duisternis en troosteloosheid en de Vijand ronddoolt in deze verlatenheid;

Ik, de Heer, zal de visioenen aan jullie jonge mensen vermenigvuldigen en veel, veel meer van jullie zonen en dochters zullen profeteren, meer dan nu; Ik zal de jaren van jullie dorheid vergoeden die jullie tot geloofsafval hebben geleid; Ik zal Mijn Geest zonder voorbehoud zenden om Mijn domeinen binnen te vallen en met Mijn Vinger zal Ik Mijn vernielde altaren opbouwen; en Mijn wijnstokken met verwelkte bladeren die er nu uitzien als een verdroogde tuin, zal Ik komen bevloeien met Mijn Geest; Ik zal de doornen en braamstruiken verwijderen die ze verstikken, en Mijn wijnstokken zullen hun vruchten voortbrengen; Ik zal al deze dingen doen om jullie te redden; Ik zal voortekenen tonen aan de hemel en op aarde als nooit tevoren; Ik zal de visioenen vermeerderen, Ik zal profeten opwekken en vermeerderen; dan zal Ik jullie Mijn engelen zenden om jullie te leiden en Ik, de Heilige, zal in jullie midden wonen; 

Mijn volk is ziek door zijn ontrouw; ze hebben de gaven van Mijn Geest geweigerd omdat ze op hun eigen geest hebben vertrouwd, niet op de Mijne, door verdragen te sluiten met hun verstand; maar nu is het uur gekomen, het uur van Mijn Heilige Geest, om het Lichaam van Mijn Zoon te verheerlijken; kom, Vassula, Ik wil dat je vurig bent, Ik wil dat je Mij bemint; dus, Mijn kind, zal Ik je vurigheid indruppelen en een paar druppels van Mijn brandende Liefde om je met Mijn Vlam te verlevendigen;


[1] Wij zijn de tempels van God.

[2] De drie vragen betreffen de ziel. Domeinen, wijnstokken en altaren zijn onze ziel.