27 juni 1991

kom, laten we werken; stel je vertrouwen in Mij;

– er is gezegd dat vóór Mijn Grote Terugkeer tekenen aan jullie gegeven zullen worden; jullie moeten letten op deze tekenen die aan Mijn Dag van Heerlijkheid voorafgaan; men kan, als men de Schrift zorgvuldig leest, al deze waarheden ontdekken; hoe komt het dat jullie verstand niet openstaat voor het begrijpen van de Schrift? kom nu en begrijp; hoor Mij nu, Mijn kind: jouw generatie gedijt in haar rebellie; wat zijn ze van hun geloof afgevallen! van Mijn kant heb Ik Mijn oproepen vermeerderd, Mijn waarschuwingen, Ik wenkte jullie dag na dag, Ik heb Mijn Zegeningen vermeerderd; maar Ik kreeg geen antwoord; Ik zei: “zou Ik nog iemand vinden wanneer Ik kom?” waarom heeft niemand geantwoord toen Ik riep? maar in plaats van een antwoord op Mijn smeken hebben jullie Mij de rug toegekeerd, “voor wie denkt Hij dat Zijn Boodschap is?” is alles wat Ik hoorde; wat rebelleren ze en wat lasteren ze tegen Mijn Godheid! maar niemand is in staat die Vastgestelde Tijd weg te duwen, noch het Uur; ze zullen over hen komen, zo plotseling als een donderslag;

vandaag, dochter, is de Antichrist de geest van Rebellie door Satan gegeven, zoals de Schrift hem omschrijft: de Rebel,[1] die de rampzalige gruwel is opgericht in Mijn Tempel waarover de Profeet Daniël sprak – ieder van jullie is Mijn Tempel … degene die de Schrift de Rebel noemt en om­schreven is als de rampzalige gruwel is een van de twee voorafgaande tekenen van het einde der Tijden; het andere teken is jullie grote geloofsafval;

jouw tijdperk, Mijn kind, heeft Mij tekort gedaan in de aanbidding die jullie Mij verschul­digd zijn maar ook jullie Leven; het plan van Satan was dit tijdperk te veroveren en jullie te doen geloven dat jullie zonder Mij kunnen; zo, is de geest van Rebellie, die de Antichrist is, Mijn Woning[2] binnengedrongen; dat is de geest van Wetteloosheid, om niet meer te zeggen, en die heeft zich vandaag geïnstalleerd in het hart zelf van Mijn Heiligdom;[3] deze geest van Rebellie is het die degenen die hem bezitten doet uitroepen: “ik ben een god!”[4] de mensen zijn afvalligen geworden, en door hun afvalligheid werd de weg voor Satan geopend om in hen binnen te gaan en hen allen te leiden tot een gewelddadige dood;

deze geest van Rebel­lie die de ziel verwoest, de geest en het hart, is de Vijand waarover de Apostel Paulus sprak; degene die beweert zoveel groter te zijn dan alles wat de mensen “god” noemen, zoveel groter dan alles wat aanbeden[5] wordt, degene die zegt: “ik zal wedijveren met De Autoriteit”;[6] dus zij zetten zichzelf op de troon in Mijn plaats[7] en verkondigen hun eigen wet om oorlog te voeren tegen Mijn Wet en alles wat van Mijn Geest komt;

dag na dag, uur na uur blijven zij Mij verdriet doen en beledigen ze Mijn Heilige Geest; O stof en as, jullie die Mijn Eeuwigdurend Offer hebben verwijderd uit jullie binnenste, willen jullie sterven? waarom rivaliseren jullie met Mij? waarom ontkennen jullie Mijn Heilige Geest van Genade? ieder die Mij verloochent is de Antichrist, want hij verloochent de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, die één en dezelfde zijn, omdat Wij alle drie overeenstemmen;[8]

vandaag wijzen velen van jullie de uitstorting van Mijn Heilige Geest af; de genaden en de gaven die Mijn Heilige Geest jullie geeft door Mijn Oneindige Edelmoedigheid, worden genegeerd en onderdrukt; deze mensen ontkennen en verwerpen alle gaven van Mijn Geest; velen lopen rond en bewaren de uiterlijke schijn van godsdienst maar verwerpen de innerlijke kracht van Mijn Kerk, de innerlijke kracht die Mijn Heilige Geest is;

ze zeggen: “ik heb mijn geloof bewaard, nu wacht mij alleen nog de zegekrans van mijn rechtschapenheid”; Ik vraag jullie: hebben jullie alles gedaan wat jullie kunnen om jezelf voor Mij te kunnen vertonen? Ik heb geprobeerd jullie wakker te schudden en jullie te zeggen dat jullie zijn als een opgedroogde rivier, en dat alles wat jullie zeggen hol is; zo gauw de zondaar die door Mijn Heilige Geest is bekeerd, Mijn Huis binnen gaat, zo gauw hij de Schatten ontdekt van Mijn Hart die voor jullie allen gereserveerd zijn, overvallen jullie hem als een storm om hem te verleiden terug te keren in goddeloosheid; hij die juist ontsnapt is aan de rebellie, wordt door jullie verleid om opnieuw te rebelleren;

op de Dag van het Oordeel zal Ik tegen jullie zeggen: jullie hebben Mij niet geloofd, maar Mij voor leugenaar uitgemaakt, omdat jullie het getuigenis niet vertrouwd hebben dat Ik gegeven heb over de Voorspreker, De Herinnering aan Mijn Woord, ja, Mijn Heilige Geest van Waarheid, juist Degene die jullie nooit ophielden te negeren en te vervolgen, nooit ophielden af te wijzen en te onderdrukken; in plaats van jullie aan te sluiten bij de heiligen die Mijn Heilige Geest toejuichen en prijzen met zegeningen en uitroepen van vreugde, jagen jullie hen op en vervolgen hen onophoudelijk, je vastklampend aan jullie waanvoorstelling van vroomheid; jullie dagen Mij uit met jullie voortdurende verloocheningen …

hoe zou Ik dan niet de stenen Mijn verdriet laten uitroepen? jullie verbie­den Mijn eerstelingen Mijn Heilige Geest toe te juichen, daarom zeg Ik jullie: als zij blijven zwijgen zullen de stenen Mijn verdriet[9] uitschreeuwen;[10] wat Ik eens tot Jeruzalem gezegd heb, zeg Ik nu met verdriet tot jullie: “als jullie op  jullie beurt toch eens de Pracht van Mijn Boodschap van Vrede hadden begrepen! maar, helaas, het is voor jullie ogen verborgen!” als jullie op jullie beurt toch eens de Pracht van Mijn Heilige Geest hadden aangegrepen die zegen op zegen over jullie allen uitgiet … maar, helaas, jullie zien noch horen de Voorspreker, de Heilige Geest, die de Vader in Mijn Naam zendt, om jullie te onderrichten en jullie te herinneren aan alle waarheden die Ik jullie gegeven heb, omdat de vorst van deze wereld jullie vrijheid gebruikt voor jullie eigen ondergang; 

Heer, toon Uw Barmhartigheid ook aan hen,
en zoals U mij hebt laten horen
laat hen zo ook horen;
en zoals U mij Uw Schoonheid hebt getoond
en mij verrukt hebt achtergelaten,
zo toon ook hun Uw Volmaaktheid. 

zij luisteren niet, ze luisteren alleen naar hun eigen stem, zelfs wanneer Mijn tranen voor hen stromen is er geen antwoord; Ik ben in alle richtingen gegaan om een weg te vinden om hun doofheid te doorbreken en hun te zeggen tot Mij te komen en hun sterkte op Mij te baseren, zodat Ik op Mijn beurt hen tot heiligheid leid en het hen mogelijk maak Mijn Licht te erven;

Ik ben de Heilige die zij zo gemeen verraden en Ik ben de eerste om hen te vergeven, als ze maar één moment spijt hadden … maar zolang zij vasthouden aan hun standpunt van zelfgenoegzaamheid, zullen zij Mij niet horen noch zullen zij in staat zijn te zien hoe Ik vandaag Mijn Heilig Gelaat volledig openbaar als nooit tevoren aan de gehele wereld;[11] Ik, de Heer, zal doorgaan  over je te schijnen, schepping, en Ik zal Mijn Licht over het aanschijn van deze aarde verspreiden; de zon die verduisterd is en de maan die haar glans[12] verloren heeft in jullie tijdperk, jullie in jullie duisternis tot geloofsafval leidend, weldra zal jullie leed geleden zijn;

het is Mijn bedoeling jullie moerasland[13] te veranderen in een tuin; de nacht in dag; jullie steden,[14] die nu slechts een puinhoop zijn, in steden van Licht; jullie gebroken altaren[15]  zullen worden herbouwd en van jullie tempels[16] zal Ik, met Mijn Eigen Hand, de fundamenten leggen; Ik zal de hele schepping nieuw maken;[17] Ik zal jullie allen vernieuwen met Mijn Heilige Geest­; kom, Vassula, Mijn lam, alles zal worden geschreven en zoals Ik wil dat het geschreven wordt;

de Liefde is aan je zijde; 



[1] Lees 2 Tess. 2:1-12.

[2] In onze zielen.

[3] Het binnenste van ons hart.

[4] Ez. 28:2; Jes. 14:14; 2 Tess. 2:4.

[5] 2 Tess. 2:4.

[6] Toespeling op Jes. 14:14: “Ik zal wedijveren met de Aller­hoogste”.

[7] Toespeling op Ez. 28:2: “Ik zit op de troon van God”.

[8] 1 Joh. 5:8.

[9] Goddelijke openbaringen door schreiende afbeeldingen en beelden van Jezus en Maria.

[10] Luc. 19:39.

[11] Toespeling op Joël 3:1.

[12] Toespeling op Matt. 24:29.

[13] Ons.

[14] Ons.

[15] Wij.

[16] Van ons.

[17] Apok. 21:5.

[18] Apok. 11:3.