19 juli 1990 

Mijn God! mijn God!
kom en breng licht in mijn duisternis!
kom mij snel te hulp! Bezoek mij.
Mijn ziel dorst naar U, mijn God.
Wanneer zal ik Uw Heilig Gelaat zien?
Mijn ziel smelt in mijn binnenste …
waarom blijven mijn vervolgers mij veroordelen?
O God, waarin heb ik hen tekortgedaan?
Heer, waar bent U?
Laat hen die mij vervolgen tenminste zeggen
aan welke misdaad ze mij schuldig bevonden hebben.
O God, hoezeer mis ik U… 

beminde, Ik heb niet in het geheim gesproken; Ik bevestig Mijn Woord en zij weten het; je hebt Mij niet van Aangezicht tot aangezicht gezien maar Ik ben dichtbij je; Ik kan wel naar het lichaam[1] afwezig zijn, maar in de Geest ben Ik altijd bij je[2]; Ik ben bij jullie om jullie allen samen te binden in liefde en jullie geest te bewegen, opdat jullie begrip ten volle tot ontplooiing mag komen, totdat jullie werkelijk Mijn geheimen kennen waarin alle juwelen van de Wijs­heid en Kennis verborgen zijn;[3] gezegende, Ik wil dat je een zichtbare afbeelding hebt van Mijn God­heid, dat wil zeggen, door Mij vurig te beminnen, door Mijn Wet nauwgezet te gehoorzamen; en daarom zal Ik, beetje bij beetje, degenen terechtwijzen die Mij beledigen en jou vervol­gen; Ik zal hen eraan herinneren hoe afvallig zij geworden zijn; Ik zal hun de kans tot berouw geven;  moed! Ik zeg je dit dochter: wie luisteren wil, laat hem luisteren, en wie dat niet wil, laat hem niet luisteren …  


[1] Vlees en beenderen.

[2] Jezus probeerde mij te troosten met grote tederheid.

[3] Kol. 2:2.