6 maart 1987 

Vassula, Ik ben het, Jezus, je Verlosser, heb je honger? 

Jezus, in feite heb ik nu honger. 

wees altijd hongerig, wees hongerig naar Mijn Brood; kom, Mijn Brood is gratis en als je van Mij eet zul je verzadigd worden; 

Jezus, ik sprak over aards brood … 

Ik weet het, Vassula, maar aan welk zou je de voorkeur geven? 

Aan beiden, Jezus. 

jouw brood zal je slechts voor korte tijd voldoen, maar als je van Mijn Brood eet zul je verzadigd worden; ieder die eet van Mijn Brood zal voor eeuwig leven;[1]

Ik zal je voeden Vassula; 

Ik bemin U, Jezus. 

O dochter, hoezeer verlang Ik ernaar deze woorden te horen uit ieders mond! “Ik bemin U, Jezus”; wil je Mijn Hart voelen? kijk naar Mij, Ik sta voor je; 

(Ik keek naar Zijn Hart, heel Zijn Borst was verlicht.) 

Mijn Hart brandt van vurige liefde, Mijn Hart wil je verteren in Zijn Liefde, Mijn Hart wil je verlokken om voor altijd de Mijne te zijn! kom, dochter, roep om liefde, roep om vrede, wees tot het einde met Mij verenigd; kom, laten we de anderen weer tot leven wekken; bemin Mij met heel je ziel en met heel je verstand, om Mij te kunnen verheerlijken, beminde; 

Jezus, U te beminnen doet pijn, want men wil bij U zijn; ik bedoel bevrijd van het lichaam en dicht bij U, daarom is het pijnlijk U te beminnen.

ook Ik lijd vanwege Mijn Grote Liefde voor jullie allen; Ik heb wreed geleden uit liefde; Ik lijd nog steeds als Ik geen enkele weerklank krijg voor de Liefde die Ik voor jullie voel; kun jij je voorstellen hoe Ik Mij voel? beminde, Ik heb zielen nodig die Mij werkelijk beminnen; zielen die genoegdoening zouden kunnen geven voor hen die Mij negeren; zeg hun, laat ze weten hoe het voelt iemand te beminnen, zijn leven te hebben gegeven uit liefde, en geen wederliefde te ontvangen!

word het niet moe Mijn Kruis van Vrede en Liefde te dragen; het geeft rust aan Mijn vermoeide Ziel als je het voor Mij draagt; Ik heb rust nodig, beminde; 

Jezus, ik zal doen wat U wilt en proberen te begrijpen wat U mij vertelt.

(’s Avonds was mijn ziel zwaarmoedig en bedroefd.)


[1] Joh. 6:48-51.