29 januari 1989 

(Ik had de afgelopen nacht een symbolische droom:

Ik ging een volle kerk binnen. De Mis was nog aan de gang. Het was vol en mensen moesten ook staan. De lucht was vol wierook.

De priester bracht een doos mee en wij wisten allen dat in die doos de Duif zat. Levend. Hij zou Haar vrijlaten, zodat Ze om ons heen zou vliegen om ons blij te maken. De Duif werd vrijgelaten en vloog om ons heen. We strekten allemaal onze handen uit opdat Ze bij ons zou komen, want we wisten dat als Ze dat deed, het een Genade zou zijn. De Duif, die een hemelsblauwe kleur had, kwam naar mij toe. Ik voelde liefde voor Haar en ik wist dat Zij ook van mij hield. Ze ging op mijn uitge­strekte armen rusten en zat op de toppen van mijn vingers.

Om mij heen was een geweldige vreugde. Sommige mensen waren verbaasd, anderen hoopten dat Ze ook naar hen zou komen. Maar ze vloog weer rond zonder te stoppen; toen kwam Ze weer op mijn vingers rusten. Ik nam Haar voorzichtig in mijn handen en drukte Haar liefdevol tegen mijn linkerwang, vlakbij mijn oor, en ik  hoorde het snelle kloppen van Haar hart. Haar hart bonsde.

– Toen liep ik alleen op een weg, een pad. Aan de kant van dit pad en langs dit pad waren allerlei kleine onbekende diertjes, die elkaar zonder medelijden verslonden. Op mijn weg, kwam een rat met een beest in zijn bek naar mij toe om mij bang te maken. Ik was niet bang, en om de rat te laten zien dat ik  de “baas” was, versnelde ik mijn pas. Hij besefte dit en dus ging hij opzij, naast het pad, en viel van achteren een eekhoorntje aan en verslond het letterlijk. Toen zag ik ongeveer 7 meter voor mij een slang die mij de weg versperde, van de ene kant tot de andere. Ik dankte God dat Hij mij haar had laten zien want ze was transparant als cellofaan, zodat de mensen haar niet zouden zien en erop trappen, en gebeten worden. Ik was er niet bang voor, omdat ik besloten had over haar heen te stappen zonder haar te raken.

Plotseling kwam er van achteren, aan mijn rechter­kant, een andere slang, maar die was anders, want het was een ‘aanvallende’ slang. Ze was ook doorzichtig met alleen een klein patroon op haar rug. Die slang was zo dun als mijn vin­gers, maar wel drie meter lang. Ik zat in de val, maar onmiddellijk werd ik opgetild van de grond door mijn Hemelse Vader. Ik werd drie meter boven de grond opgetild, maar ik was nog steeds bang dat die lange slang zich zou oprichten en mij zou berei­ken, dus liet mijn Hemelse Vader mij verder zweven, over al die slangen heen, en zette mij op de grond bij een vriend.

Wij stonden beiden aan het eind van het pad. Daar was een muur, een doodlopende muur. Ik keek naar rechts omdat ik iets hoorde. Ik zag de eerste slang naar iets zoeken. Ik zei tegen mijn vriend, die de slang niet gezien had: “Beweeg je niet, sta stil.” Ik vermeed te zeggen dat er een slang was, uit vrees dat deze vriend zich zou bewegen. Ik zag de tweede slang ook komen, bij de andere. Toen viel de eerste slang hongerig de dunne aan met zo’n wreedheid, en verslond haar met een afschuwelijk geluid. Ik voelde mij opgelucht en  gerust, omdat ik wist dat die slang alleen nog geïnteresseerd was in slapen en ons dus met rust zou laten.) 

Ik zal je voeden zelfs voor de ogen van je vervolgers, Ik zal je tot Mij optillen, opdat ze niet op je trappen; Ik ben het die Mijn Dauw van Rechtschapenheid over je zal uitspreiden en geen mens zal Ik jou laten uitrukken, bloem! je bent door Mij beschermd, en in de armen van je eigen Abba ben je geborgen; heb geen angst, Ik ben nabij; Liefde bemint je;