9 februari 1987

vrede zij met je; Ik bemin je, kind; Ik ben Jahweh; Ik heb je vooral gekozen omdat Ik het wilde maar ook omdat je zo hulpeloos bent;

Vader, ik bemin U zeer.

Ik weet het, en Ik bemin ook jou, dochter; luister naar Mij, heb jij je, voordat je Mij beminde, even gelukkig gevoeld als nu?

Nee, nooit!

bemin Mij, Vassula, Ik ben het die je geleerd heeft hoe Mij te beminnen; ben je bereid vooruitgang te maken?

Ja, Vader, opdat ik in staat ben U te verheerlijken. Ik wil alles doen wat U vraagt, want ik wil dat U verheerlijkt wordt.

Vassula, Ik zal je vorderingen laten maken; Ik wil je waarschu­wen voor het kwaad; ze[1] haten je en zetten voortdurend valstrikken voor je; Ik ben  dichtbij je en waak over je, wees dus niet bang;

Vassula, Ik bemin jou en Ik bemin al Mijn kinderen; Mijn Liefde is als een verterend vuur dat constant brandt; Mijn Liefde is een jaloerse liefde; Ik dorst naar liefde; wees niet bang, want het is Liefde waarover Ik spreek, kleintje; Ik houd je vast en schep behagen in je kleinheid; kleintje, door jouw zwakheid zal Ik Mijn oproep tot Vrede en Liefde bekendmaken; Ik zal je vullen met Mijn woorden; Ik zal in jou  Mijn openbaringen ademen; kleintje, klamp je aan Mij vast, vertrouw op Mij en bemin Mij hartstochtelijk;

laat hun weten, vertel hun over de Liefde die Ik voor hen koester;


[1] De demonen.