4 februari 1988 

(Jezus is deze ochtend zo duidelijk te onderscheiden. Soms ben ik zo bang dat dit alles verkeerd zou zijn, dat het zou kunnen zijn dat ik Hem niet zie maar alleen denk dat ik Hem zie. Als ik zo denk, overtuigt Hij mij er op de een of andere manier van dat het allemaal echt waar is.) 

Bent U het werkelijk, Jezus? 

Ik Ben; je hebt Mij gezien zoals Ik je heb geleerd; Ik zal je Mijn Hart laten zien; schrijf op wat je ziet en voel je in Mijn Aanwezigheid; 

(Ik voel me op deze momenten verrukt in Gods Aanwezigheid. Ik wil niet dat er aan zo’n moment ooit een eind komt, ik heb verder niets nodig, alles om mij heen wordt zo onbetekenend, onbelangrijk. Gods Aanwezigheid vult iedere lege plek, het vult je en je voelt je vol, compleet. Ik zie Hem, gekleed op de manier die we van Jezus kennen. Mijn oren kunnen het geruis van Zijn kleren en  Zijn voetstap horen. Nu staat Hij aan mijn linkerzijde, terwijl ik geknield ben aan mijn tafeltje, waar vóór mij Zijn afbeel­ding van de Heilige Lijkwade is en een icoon van de Heilige Maria met Jezus als kind. Jezus staat twee voet van mij af. Zijn Heilig Gelaat is de schoonheid  Zelf. Hij vroeg mij naar Hem te kijken. Hij toonde mij Zijn Hart. Heel Zijn Borst was verlicht, stralend, gloeiend van Liefde.) 

alles is juist; alles wat je waarneemt is juist; O, Vassula, Mijn Vassula, hoezeer bemin Ik je; dierbaarste ziel, je kunt bij Mij komen wanneer je wilt; je hebt Mijn Hart gezien; 

(In het begin heb ik de drie gebeden een tijdje gebeden, maar later ben ik ermee gestopt. De Heilige Maria herinnerde mij eraan door te gaan. Sinds die aansporing doe ik het regelmatig. Jezus legt mij hier uit dat ik de dag waarop ik schrijf moet beginnen met deze drie gebeden, want ik was er niet zeker van of ik het iedere keer moest doen voor het schrijven, wat drie of vier keer per dag zou kunnen zijn; soms voor slechts één zin; of dat Hij bedoelde eenmaal per dag als begin van de dag.) 

Vassula, breng Mijn kinderen bij elkaar en lees de Boodschap die Ik je enige tijd geleden[1] heb gedicteerd; Ik wil dat je hem aan hen voorleest; Ik bemin hen en Ik ben onder hen allen aanwezig; Mijn schepping, je bent van Mij, je bent Mijn zaad; beminden, Ik ben jullie Verlosser; willen jullie bij Mij terugkeren, willen jullie in Mijn Armen vallen? Ik zal jullie zonden vergeven, kom en eet Mijn Brood, kom en proef Mijn Wijn; als jullie berouw hebben zal Ik jullie vergeven; luister naar Mijn hartkloppingen; elke hartklopping is een roep om een ziel;

Vassula, wil je hun Mijn vorige Boodschap voorlezen en ook deze? 

Ja Heer, dat zal ik doen. 

(Later.) 

(Nadat ik de brief van een vriend had gelezen en een krantenknipsel, waarin stond dat Kerken en mensen erg wantrouwend reageren op ‘openbaringen’, begreep ik dat het erg moeilijk is voor geestelijken om deze openbaringen te accepte­ren, omdat er veel valse en gefingeerde verschijningen zijn. Toch kan ik niet vergeten hoe sceptisch ze zelfs tegenover het Wonder in Fatima waren. Vandaag zijn ze sceptisch over Garabandal en morgen zullen ze het aanvaarden, misschien te laat. De scepsis is te sterk.) 

Vader, Ik ben…[2] 

zeg het, 

… bang voor afwijzing door de Paus. Waarom zou hij mij geloven. Waarom zou iemand mij geloven? Als het hun maar zou zijn overkomen! Alleen dan … 

Vassula, Ik heb je Mijn Brood gegeven en Ik heb je gevoed met vruchten uit Mijn tuin; Ik heb je te eten gegeven uit Mijn Eigen Hand; O, geliefd kind, wie heeft jou bekeerd; was Ik dat niet? wie heeft je geleerd Mij te beminnen; was Ik dat niet? wie heeft jou gezocht en je dood gevonden onder de doden en Zich gebogen om je op te tillen en te doen opstaan; was Ik dat niet? wie droeg jou met Medelijden naar Mijn Huis om je te genezen en te verzorgen tot je weer gezond was; was Ik dat niet? wie heeft je dagelijks Mijn Wegen onderricht; was Ik dat niet? en wie bekeert nu Mijn kinderen? ben Ik dat niet? 

Ik ben je Redder; Vassula, je bent nu een deel van Mij; je bent niet in staat alleen te overleven; je hebt Mij nodig; zoals een tak uit zichzelf geen vrucht kan dragen maar gehecht moet zijn aan de Boom, zo ben jij aan Mij gehecht; jouw vrucht komt van Mij; Mijn vrucht voedt velen; Mijn Vrucht[3] is jouw getuige; aan hen die twijfelen zul je kunnen zeggen door je vruchten: “een gezonde boom brengt goede vruchten voort;”

als Mijn uitgehongerde kinderen Mijn Vruchten proeven en tot Mij terugkeren, vol berouw met tranen in hun ogen, voel Ik Mij gelukkig, hoe gelukkig zal Ik zijn! Ik ruk ze los uit de greep van de duivel; Vassula, heb geduld; Ik heb gezegd dat Mijn Woord is als een stromend beekje; dat van een beekje zal uitgroeien tot een rivier en breder zal worden; dan zal hij gaan stromen en Mijn Woord zal veranderen in een uitgestrekte oceaan, een Oceaan van Liefde die jullie harten zal onderdompelen in liefde en de Liefde zal onder jullie zijn als Liefde;

Ik heb je gewaarschuwd, Vassula, dat je door velen[4] zult worden afgewezen; leer te aanvaarden; Ik werd door velen afgewezen, en hun onverzettelijk­heid liet Mij wenen! 

(Jezus sprak tot mij zoals men tot een kind zou spreken, glimlachend en tegelijk probeerde Hij mij te overtuigen en mij te laten zien hoe moeilijk ook Hij het gehad heeft.) 

kom, je zult leren; Ik bemin je, Ik zal je steunen, Ik zal er nog veel meer bekeren;

ons? wij? voel Mijn Aanwezigheid; je doet Mij grote vreugde als je dit doet; 

Ja, Heer. Ik dank U voor Uw steun, Heer.


[1] Boodschap die door Jezus is gedicteerd op 14 oktober 1986. Deze boodschap was bestemd is voor de bijeenkomst op 21 februari 1988.

[2] Ik aarzelde.

[3] De Boodschappen.

[4] Op 23 oktober 1987 en op verschillende andere  momenten.