11 november 1993
vrede zij met je; dit is je Heer die spreekt en het is voor Mijn Heerlijkheid dat Ik Mijzelf openbaar aan jou[1] en aan je maatschappij! kom, kom en zing een lied voor Mij;
Ik kan niet zingen, Heer.
kun je niet zingen? laat Mij dan, samen met jou, de woorden van een lied opschrijven; en zelfs wanneer je ze leest met je hart, zal hun intonatie in Mijn Oren veranderen in een melodie; schrijf:
Immanuël kom,
kom, mijn Beminde,
kom en vernieuw mijn ziel,
kom en geef leven aan mijn ziel!
O, Beminde van de Vader,
ik heb de deur van mijn hart geopend,
zal ik erg lang moeten wachten
voordat U mijn kamers binnentreedt?
alleen al Uw doorgang zal in mijn hart
een spoor van de meest delicate geur
van Uw parfum achterlaten;
omdat Uw Liefde mijn beklagenswaardige ziel zal genezen;
Geest van Liefde, verleen mij slechts mijn aandeel in Uw Liefde;
Immanuël kom, kom mijn Volmaakte,
kom en verruk mijn ziel,
want anders zal armoede mijn ellendig hart overvallen!
O, Beminde van de Vader, wat bent U Mooi!
Zoon van de Allerhoogste, wie is er zoals U?
kom en trek mij in Uw Voetspoor,
we zullen samen de weg afleggen,
we zullen de aanwijzingen volgen die door de Hand van Uw Vader zijn uitgezet,
die leiden naar Zijn tuin van Verrukkingen,
we zullen, mijn Beminde, met één enkel hart en één enkele geest
het zoetgeurende spoor volgen dat Uw Vader voor mij heeft uitgezet;
om mij te bemoedigen, heeft Hij mijn pad bedekt met saffieren,
heeft Hij tot mijn geruststelling Zijn Heilige Naam met olie getekend,
helemaal over mij heen;
O, Beminde van de Vader,
U, wiens Handen nog druipen van zuivere Mirre
sinds Uw Verrijzenis,
kom en verruk mijn ziel met een enkele blik van U,
genoeg voor mij om mijn ziel vredig en rustig te houden,
genoeg voor mij om mijn ogen zich te laten verheugen in Uw Tegenwoordigheid;
Adem van mijn tuin, Fontein van mijn ziel,
Bron van Verheven Liefde,
geheel aanbiddelijk en Heilig,
waaruit alle vruchtbaarheid van U komt,
stort Uw Geest uit over de gehele mensheid,
toon Uw Grote Liefde in de Hemel en op aarde;
O Beminde van de Vader, U bent geheel Schoon;
waarmee zal ik U, mijn Leven, vergelijken?
met een kolom van wierook,
met een straal schitterend Licht,
met een adem pure mirre;
Uw Tegenwoordigheid, Heer, staat majesteitelijk vóór mij,
en ach, alsof ik zelf koningin was,
richt U mij op om mijn ziel te omhelzen,
en U fluistert zachtjes Uw Liefde in mijn oor:
“Mijn duif, Ik ben ziek van liefde voor jou;
Ik kom van de hoogste hemel om jou te bezoeken,
Ik heb Mijn Kroon afgezet en ben van Mijn Troon neergedaald,
Ik zal niet aarzelen,
nu slechts een korte tijd, een zeer korte tijd,
en de ban zal worden opgeheven,
Ik zal je vernieuwen en Ik zal jou je goddelijkheid teruggeven;
“Mijn beminde, Ik zal je water geven uit de bron van het Leven,
kosteloos voor jou die naar Mijn Liefde dorst,
je Koning zal niet rusten, nooit, beminde van Mijn Ziel,
niet totdat je Hem toestaat als een zegel op je hart te drukken
Zijn Goddelijke Kus, een Kus van Zijn Mond;[2]
heb je niet opgemerkt hoe de zon verduistert
telkens wanneer je aan Mijn Liefde twijfelt?
“nader Mij, dierbaarste ziel,
en Ik zal talloze schatten
uit Mijn Heilig Hart over je uitstorten;
voor jou alleen heb Ik ze bewaard,
om je ziel bekoorlijk te maken als in de lente en tot een ivoren toren,
een Hemel alleen voor Mijzelf,
heb je niet beseft hoe Ik je op Mij geënt heb?
laat Mij je stem weer horen …”
hoe Luisterrijk bent U, Gezalfde,
Offerlam van God,
omringd door Uw engelen en alle heiligen,
Onweerstaanbare, Weerspiegeling van de Vader,
Licht driewerf heilig, Eén in Drie, Drie in Eén Licht,
helderder dan duizend zonnen,
hoe werd ik waardig geacht
de Zoon te zien en in de Zoon de Vader?
“heb je niet gehoord, Mijn duif,
dat de nederigen zich in Mij zullen verheugen
en dat de armsten zullen jubelen in Mijn Aanwezigheid?
is je Mijn zwakheid niet opgevallen die ik heb voor de ellendigen
en hoe Ik Mij verblijd om de armen te onderrichten?”
Mijn God, Mijn God!
wie is dit, die verschijnt als de dageraad,
glinsterend in de schemering als de morgenster?
wie is dit, helderder dan de maan,
getooid met de zon
en een wijdopen Poort in Haar Hart?
“Zij is de Koningin van de Hemel,
Zij is Mijn Moeder en jouw Moeder,
de beminnelijkste van alle Vrouwen, mooi als de Hemel,
stralend als Mijn Heerlijkheid, uniek in Haar Volmaaktheid,
de Verrukking van Mijn Ziel,
Zij is de Vrouw met de twaalf sterren als kroon op Haar Hoofd,
het Vat van Mijn Heerlijkheid, een Weerspiegeling van Mijn Eeuwig Licht;
Zij is Degene wier Aanwezigheid in Mijn Hoven
alle sterrenbeelden samen in glans overtreft;
Zij is het Vat van het Ware Licht,
Het Woord, vlees geworden, en die onder jullie heeft geleefd,
Zij is Genade in Genade,
en het Zoetste Lied van de psalmisten;
Zij is Mijn Onderwerp van Vreugde,
Mijn Eer en Mijn Roem,
Zij is de Poort naar de Hemel
Degene die Haar kinderen laat zien
hoe Mijn Koninkrijk binnen te gaan,
Zij is Mijn Meesterwerk,
Zij is de Troosteres van jullie Trooster,
Mede-Verlosseres van jullie Verlosser,
de Bruid van Mijn Heilige Geest;
“dochter, Ik zal niet rusten,
niet voordat Ik ook jou meeneem naar het Huis van Mijn Moeder tot in de Kamer van Haar die Mij ontving,
om ook aan jou Haar Schoonheid te onthullen;
dan, alle mysteries die voor jou een bron van raadsels leken,
zullen plotseling als een bliksemflits
ook aan jou, Mijn beminde, worden onthuld,
en je zult begrijpen waarom de Vrouw bekleed met de Zon
nu uit Mijn Hoven neerdaalt naar jullie allen op een zo duister moment;
laat je ogen, Mijn duif, strak vooruitkijken,
je blik zij recht voor je uit;
“over het Pad dat Ik heb bewandeld zal Ik terugkeren, Mijn beminde;
Ik zal komen en Ikzelf zal voor Mijn Wijngaard zorgen,
Emmanuël zal met je zijn;”
(Einde.)
… vind je het mooi?
Heel mooi!
zegen Mij dan, prijs Mij en bemin Mij …
Moge Uw Naam gezegend en geprezen zijn,
moge de Liefde ons leren Hem te beminnen.
Mogen wij leren U te zoeken in eenvoud van hart,
moge Uw Heilige Geest de hele wereld vervullen.
Laat geen van Uw bloemen verwelken,
maar laat ze alle bloeien met een delicate geur
om U te verheerlijken, O Heilige der Heiligen.
[1] Dikwijls maakt de Heer mij onzichtbaar en toont Zichzelf in mijn plaats aan de mensen.
[2] Hooglied 1:1.