30 januari 1989 

Mijn Heer? O Jahweh, wat bemin ik U!! 

Ik Ben;

bloem, Ik bemin je; Mijn Geest rust op je, voel Mijn Aanwezigheid; zonder Mij zou je nog steeds dood liggen tussen de doden! Ik, de Heer van de Barmhartigheid, heb je wakker gemaakt, zodat Ik met Mijn Boodschap dit goddeloze volk zal doen herleven;

de dagen vliegen om, de uren snellen ook met een enorme snelheid voorbij en Mijn Schepping is doof! ondergedompeld in Duisternis, luisteren ze niet, noch  geloven ze in Mijn Barm­hartige Tekenen! in Mijn Liefde en medelijden heb ik jullie gered en jullie tot Mij opgeheven en jullie gewiegd in Mijn Heilig Hart; Ik daal neer uit de Hemel, van Mijn Heilige Troon buig Ik Mij neer, om deze ondankbare generatie te bereiken, jullie handen nog nat van het verse bloed van Mijn kinderen; bloed, omdat jullie weigeren te geloven in Mijn Boodschappen van Fatima; jullie weigerden toen te geloven in Hun dringende noodzaak, en nu herhalen jullie dezelfde fouten, er zal nieuw bloed worden vergoten door jullie koppig­heid;

O Mijn kind, zovelen van de Mijnen zijn verblind door de rook van Satan! de Mijnen komen zonder vrees en zonder de minste aarzeling in opstand;  ze missen oprechtheid, Ik vind ook geen heiligheid in hen; Ik zoek naar liefde en die vind Ik niet in hen; er is geen gerechtigheid te zien en Wijsheid heeft hen verlaten en heeft plaatsgemaakt voor Dwaasheid, omdat hun tongen gespleten zijn, en alleen verraad mompelen; deze opstandelingen hebben goedgevonden dat IJdelheid hun kroon werd,  Ongehoorzaam­heid werd door hen aanvaard en werd hun scepter; Ik vind geen vrede in hen, geen enkele; hun manier van denken is niet de Mijne; zij gaan af op de verwoesting en de ondergang van Mijn Stad;

O Kaïn! Kaïn? waar is de Geest waarmee Ik je heb begiftigd? ga je weer af op je eigen ondergang? Ik ken je als gewelddadig sinds de dag van je geboorte, en omdat je wist dat dit niet nieuw voor Mij was, kom je nu gemaskerd aan en gekleed als een Hogepriester; je hebt je gekleed in Mijn gewaden, in goud en zilver, om je donkere kleren te verbergen die het Zwarte Beest je gegeven heeft; je hebt geen licht in je, en om je afschuwelijke gezicht te verbergen, heb je een masker op je walgelijke gezicht gezet, zodat je aanwezigheid zelfs Mijn Uitverkorenen volledig kan misleiden; je masker kan Mij niet misleiden, want Mijn Ogen weten dat jij achter dat lamsmasker een reusachtige vernieling verbergt; je hebt jezelf tot de tanden gewapend met Kwaad! en nu broed je plannen uit om de wereld te veroveren, om het kleine licht uit te doven dat nog in hen is gebleven; het is jouw bedoeling om wetteloosheid te laten toenemen en alles wat Heilig is uit te roeien, hen die macht hebben te verwijderen en Mijn Heiligdom geheel in beslag te nemen;

dit, Mijn kind, zijn de Adders die Ik je in een visioen heb laten zien, die overal over Mijn Heilige Sacramenten kruipen en op Mijn Tabernakel; hij zal velen mislei­den en de mensen zullen verblind worden, verblind door zijn bedrieglijke gewaden; deze arme zielen zullen ervan overtuigd zijn dat wat zij zien, voor hun eigen ogen en in hun eigen tijdperk, de Hogepries­ter Zelf is! met zijn luisterrijke vermomming zal hij een Grote Geloofsafval teweegbrengen in heel Mijn Kerk; hij zal ellende veroorzaken, maar alles onder de misleiding van wonderen, van grote voortekenen en tekenen aan de hemel;

Mijn eeuwigdu­rend Offer zal hij op de grond smijten, Het vertrappen en Het afschaf­fen, maar alles in het verborgene, in kwaadaardigheid; Mijn Heilige Stad zal in de macht van Kaïn zijn, omdat zij Mijn Waarschuwingen hebben genegeerd; Ik ben onverwachts bij hen gekomen, barrevoets, maar ze hebben de spot met Mij gedreven; de macht van Kaïn zal maar van korte duur zijn, dankzij Mijn geliefde zielen die boete doen, die bidden en zichzelf opofferen; met dit alles heb ik rekening gehouden en je offers waren niet tever­geefs; ongerechtigheid en overtreding kunnen door jouw gebeden worden onderdrukt; 

Heer, wat zal er gebeuren met Uw heiligen? 

tot Mijn grote verdriet, zullen velen worden misleid door zijn aanwezigheid; vanwege zijn lamsmasker zal hij velen voor zich winnen, maar Ik heb je  laten zien hoe zijn binnenste er werkelijk uitziet, zijn innerlijk is dat van een Adder, dodelijk …     

Vassula, Ik zal, met hevige donder en met Mijn Vuur, deze Rebel en al zijn volgelingen ten val brengen; Ik zal hun schuil­plaats vertrappen, aangezien hij gemaakt is uit Valsheid en hun toevluchtsoord zal Ik tot een hoop stof terugbrengen aangezien zijn fundamenten uit Leugens bestaan;

dan zal Ik Mijn Abels roepen en hen met grote Liefde omhelzen; Ik zal ze laten schuilen in Mijn Heilig Hart, ze zullen rein als duiven zijn en Mijn Heilig Hart zal hun toevlucht zijn; kijk om je heen, zie je het niet? heb je niet gemerkt hoe velen van Mijn broeders tegen Mij samenzweren? Ik ben verraden, Mijn kind, juist door Mijn eigen mensen; 

Heer, waarom doen ze U dit aan? het kan zijn dat ze het niet echt beseffen! 

Mijn kind, ze zijn verblind door IJdelheid en Ongehoorzaamheid; 

Ze denken oprecht dat ze juist handelen! 

hoe zouden ze kunnen geloven juist te handelen, als ze Mijn Wet overtreden! ze zijn ongehoorzaam, en ongehoorzaamheid komt niet van Mij! ze volgen de wet van Mijn tegenstander, ze zetten hun voeten precies in zijn voetspoor en zij  worden geleid naar hun eigen ondergang en vallen! zoals de Oostenwind zal Ik deze opstandelingen verstrooien, wacht maar af;

smeek ten gunste van hen; bemin Mij en kalmeer Mijn Gerechtigheid; verheerlijk Mij door zielen bij Mij te brengen voor hun redding; Mijn Ogen zijn vooral gericht op de jeugd van dit duistere tijdperk; kom, laten we bidden tot de Vader, 

“O Vader,
heb medelijden met Uw kinderen,
vooral met de jongeren,
neem deze zielen en plaats ze onder Uw vleugels,
red ze van de Duivel,
verlos ze uit de Onverschilligheid die hen omringt,
vul hen met Uw Heilige Geest van Waarheid
en breng hen in Uw Licht voor altijd en eeuwig,
amen;” 

kom, rust uit, Mijn kind, Ik zal je nooit verlaten; ze[1] zullen er niet in slagen het Licht van je weg te nemen dat Ik je heb gegeven; wees niet bang, Ik ben met je;

kom, ons, wij? Mijn Aanwezigheid? 

Ja Heer, ik bemin U tot in de dood.


[1] Mijn vervolgers.