26 maart 1987 

(Hier gaf God mij een visioen.) 

Maak Mij blij Vassula, en begrijp dat Ik, God, Eén ben; Ik zou je erg graag meer van Mijn Heerlijkheid willen laten zien; kind, weet je hoe de Hemel werd geschapen? 

Door U. 

ja, Ik heb elke breedte, hoogte en diepte gemeten en alle afmetingen zijn volmaakt; elk levend schepseltje komt van Mij en is echt van Mij; alle Leven komt van Mij, Mijn adem is Leven; wil je meer weten over Mijn Hemelse Werken? 

Ja, Heer. 

laten we dan een wandeling maken in Mijn Heerlijkheid; 

Ik bevond mij in tegenwoordigheid van God in een prachtige tuin, zeer kleurrijk en met een overvloed aan stralend licht, maar niet van een normale zon. Onder het wandelen merkte ik een enorme lichtbol op die bijna de horizon raakte. Het was als een grote zon, maar men kon ernaar kijken zonder de ogen te verbranden. 

hoe voel jij je, dochter? 

Het is prachtig; het is allemaal vreemd! 

wat kun je zien? 

Deze soort ‘Zon’. 

ja, dat is Mijn Heilige Woning; en wat kun je rond dat Licht zien? 

Eerst leken het mij vlekken die eromheen bewogen, maar toen bleken het kleine engeltjes te zijn die rond het Licht cirkelden. Het leken er miljoenen te zijn. 

het zijn cherubijnen die rond Mijn Heerlijkheid cirkelen; wat zie je verder nog? 

Een paar treden die naar het binnenste van de ‘Zon’ gaan. 

laten we dat Licht binnengaan, ben je er klaar voor? doe je schoenen uit want we gaan heilige grond betreden; we zijn nu binnenin het Licht; 

Ik dacht, terwijl ik er binnenging, dat ik mij in een zeer helder licht zou bevinden maar nee, alles was blauw, maar wat mij het meest trof is de stilte en het gevoel van Vrede en Heiligheid. Het was wonderlijk! Binnen was alles een cirkel! 

ja, het is een cirkel; 

De ‘wand’ rondom was geen  muur, maar bestond uit levende dingen, het waren engelen, een wand van engelen, en het ‘plafond’ sloot het geheel af als een koepel van engelen … allen blauw, het waren miljoenen, biljoenen engelen, de een tegen de ander; het waren grote engelen, de een boven de ander, tegen elkaar geklemd vormden zij een solide muur. 

Mijn serafijnen bewaken deze Heilige plaats en aanbidden Mij onophoudelijk; kun je ze horen? “Heilige der Heiligen, Heilig is onze God, de Allerhoogste,” 

Hoeveel zijn het er, Heer? 

duizenden, Mijn kind; wie is deze met het zo mooie gouden zwaard? 

Ik weet het niet. 

(Ik zag iemand als een engel die anders was dan de anderen, omdat hij van ‘normale’ kleur was, gekleed in een lang wit gewaad, met gouden haren tot op de schouders en met een prachtig gouden zwaard in zijn hand. Zijn gewaad schitterde van het puurste wit.) 

Vassula, het zwaard is Mijn Woord; Mijn Woord is puur; het doorboort en verlicht; 

(Plotseling ging de ‘koepel’ open als een bloem.) 

kijk, kleintje, probeer het te zien; Ik ben dicht bij je om je te helpen; je zult nu boven je de Heilige Strijd zien die gaat komen; O dochter, kijk met een waakzaam oog om je heen en wees je ervan bewust dat de duivel bestaat; kun je iets zien? 

(Ik zag, toen deze ‘wand’ open ging als een bloem, paarden met zwarte, fluweelachtige en woeste ogen. Het beeld verwijderde zich en ik zag een strijd.) 

Mijn leger zal Satan en zijn volgelingen bestrijden, inclusief al diegenen die hebben geprobeerd Mijn Wet teniet te doen; bedenk dat Ik de Alfa en de Omega ben, de Eerste en de Laatste; Mijn Woord is eeuwigdurend; wat kun je nu zien? 

Een reptiel als een grote slang die van een paard is geworpen. 

deze draak onder de lans van Mijn Heilige[1] zal worden overwonnen; als dit gebeurd is, zullen ook al zijn volgelingen vallen; Vassula, je zult nu Mijn Rechtszaal kunnen zien

Ik zag een grote zaal, maar er was nog niemand. Opeens zag ik in een hoek een groep (zielen),  het gekletter van de ketenen trok mijn aandacht. Zij zagen er onbeschrijfelijk verwilderd uit en vertoonden zwarte vlekken van houtskool of iets dergelijks. Ze leken verschrikt, onzeker over waar ze waren. Ze zagen ons niet. Ze leken verbaasd over hun omgeving. 

luister naar de bazuinen; dat zijn Mijn engelen die Mij aankondigen; geef Mij je hand want je bent Mijn kleine bezoekster; ja, elke engel valt voor Mij op de knieën; heb je die menigte zielen gezien, ze zijn juist van onder de aarde gekomen;[2] dit zijn gekwelde zielen die bevrijd zijn, ze waren aan de poorten van Satan; 

Wie heeft ze bevrijd? 

dat heb Ik gedaan, met Mijn hemelse werken, en allen die eerherstel geven en Mij beminnen; zie je nu waarom Ik wil dat je Mij bemint? hoe intenser je van Mij houdt, des te meer kans hebben zij te worden bevrijd en bij Mij te komen; wil je weten wat er met deze zielen gaat gebeuren? 

Ja, Heer, wat gebeurt er nu? 

laat Mij het je vertellen, Ik zal hen dopen met Mijn Heilige Geest en hen volledig bevrijden, want zolang zij niet gedoopt zijn door de Heilige Geest, kunnen ze niet deelhebben aan Mijn Koninkrijk;  

U bedoelt dat deze zielen niet gedoopt waren? 

dat waren ze niet; 

Zouden ze dat willen? 

ja, dat willen ze; kom, Ik zal het uitleggen; laten we gaan zitten; wat je hebt gezien was slechts een voorstelling van hen; ze waren niet werkelijk in Mijn Zaal; zielen worden niet geoordeeld voor het einde; 

Waar waren die zielen als ze niet in Uw zaal waren? 

deze zielen waren in het Vagevuur; door in het Vagevuur te zijn, zijn ze hulpeloos; als je voor Mij kiest en verlangt Mij te volgen, ben je gered, maar als je faalt en Mij niet erkent, zul je door deze halsstarrigheid vallen; waar je dan heengaat zal eindeloze marteling zijn;[3]

Ik moet jullie allen waarschuwen, niet dat het niet al eerder is gezegd, maar als iemand de Heilige Geest lastert, zullen zij nooit vergeving krijgen, want dit is Mijn Wet;

sla je ogen voor Mij neer, kind; 

(Ik deed het.) 

laat Mij je zegenen; Ik vergeef je zonden; zeg deze woorden, 

“Moge de Heer de Almachtige God zijn Gezegend,
Moge Zijn Koninkrijk heersen in eeuwige Glorie,
Moge Zijn Heilige Naam worden Verheerlijkt,
Moge Zijn Woord in elk hart doordringen en daarin rusten;
amen;” 

Vassula, doe vandaag verder niets; rust uit; Ik zal morgen Mijn Boodschap dicteren; 

(Ik voelde dat God plotseling verbitterd was;) 

over hen die Mij vertegenwoordigen maar Mij niet voldoende beminnen, noch uit Mijn Oneindige Liefde putten, dochter;

kom, houd Mij gezelschap; Ik heb rust nodig;[4] kom dichter bij Mij, deel in Mijn verdriet; 

Mijn God, ik zal doen wat U wilt, maar vergeet ook niet dat er velen zijn die U innig liefhebben en vergeet niet hun offers die hun liefde voor U aantonen. 

ja, zij verlichten Mijn verdriet en verzachten Mijn wonden, maar Ik heb een groter aantal zielen als deze nodig, die bereid zijn om boete te doen en Mijn Oneindige Liefde bekend te maken, haar te verspreiden als een nevel. Ik verlang dat ze hun harten openen en Mij ontvangen; Ik wil hun harten vullen met Mijn Liefde en als hun harten zullen overstromen van Liefde, zullen ze in staat zijn haar te verspreiden en Mijn lammeren te voeden;

beminde, wil je Mij in jou laten rusten? 

Ja, mijn God. 

wil je in Mij rusten? 

Ja, mijn God, dat wil ik. 

kom dan; Ik bemin je; 

Ik bemin U ook, mijn God.


[1] Sint Michaël.

[2] Vagevuur, aan de poorten van Satan, (erg laag).

[3] In de hel.

[4] Om te worden getroost door een liefhebbend hart.