1 oktober 1990
Mijn Vassula, Ik ben het, de Heer, voel Mij, Ik ben bij je, neem Mij[1] waar;
Ik deel Mijn Kruis met jou, Mijn Doornenkroon en Mijn Nagelen; Ik heb je gekozen uit het land van de doden en je doen herleven in Mijn Hart om je het slachtoffer van Mijn Onverzadigbare Liefde te maken, en een boeteziel voor veel zielen die er de voorkeur aan geven verdeeld te blijven en zich onder Mijn Heilige Naam te onderscheiden; Ik deel Mijn lijden en zorgen met je, dochter; troost Mij, en Ik zal jou troosten;
Vassula, Mijn kind, Ik heb je opgericht om Mijn Gerechtigheid te bedaren, Ik heb je opgericht om Mijn Ziel te verheugen; wees dus niet bang, Mijn kind, Mijn Vader heeft behagen in je gevonden vanwege alles wat je niet bent; je hebt geen verdiensten, geen enkele, maar Ik heb je begunstigd ondanks je ellende, want Mijn Trouw en Mijn Goedheid zijn mateloos; offer meer, Mijn kind; – Mijn wierook en mirre! hoe bemin Ik je! Ik zal je vurig maken voor Mij, je God, en trouw aan Mijn Geboden; Ik zal je zalven met Mijn olie; O Mijn eigendom, leef in Mij en sta Mij toe in jou te leven! Ik ben Degene aan wie je nooit weerstand zou moeten bieden, die je nooit zou moeten verlaten en nooit zou moeten verloochenen!
Ik ben Degene die Leven in je ademt! sta Mij toe helemaal in je door te dringen, bied Mij geen weerstand; overlaad Ik je niet met gunsten? verteer Ik je niet volledig met Mijn Vlammend Vuur van Mijn Hart? heb Ik je niet getoond aan Mijn engelen en aan de Heiligen die in Mijn Domein leven? heb Ik je ooit het lijden onthouden, ziel? daarom is het nu jouw taak om Mij te beminnen; het is je taak, ziel, voor Mij te knielen en Mij te aanbidden; het is nu je taak om Mijn Ziel te verheugen en Mij te ontvangen in Mijn Heilig Offer;
kom … kom … nader Mij, sta Mij toe nu en dan Mijn Liefde voor jou in je oor te fluisteren; sta Mij toe je te liefkozen met Mijn Tederheid; sta Mij toe je te liefkozen door Mijn Zegeningen; kom en leun met je hoofd tegen Mijn Hart; je bent niet alleen Mijn schrijfblok, ziel; je bent ook Mijn beminde bruid die door Mijn Hart wordt bemind en voor wie Het verlangt te zingen; Mijn Stem is zoet en Mijn Hart, een Brandende Oven van Liefde; en Mijn Geur is aantrekkelijk en uitgelezen;
zie je hoe Ik naar je toe gevlogen kom nog voordat je lippen het woord tot Mij uitspreken? Ik heb je nu als een bloem tussen de distels; als een net dat in zee geworpen wordt, heb Ik je uitgegooid om zielen voor Mij, je Koning, te vangen;
als je dit niet weet, Vassula, Mijn dochter, zeg Ik je nu: volg de sporen van Mijn Bloed en neem het Kruis op dat Ik je heb toevertrouwd; volg de sporen van Mijn Bloed, deze sporen die je vanaf je jeugd[2] gezocht hebt, ze zullen je naar Mij leiden, in Mijn Armen en in Mijn Hart; O Vassula! Ik zal je beschermen als Mijn Oogappel; Ik heb je uit de afgrond gehaald om je een plaats te geven bij Mijn uitverkoren zielen van Mijn Hart; Ik heb je gehuwd om Mijn Kruis met je te delen als ons huwelijksbed en je van nu af aan voor eeuwig tot de Mijne gemaakt;
sla nu je ogen neer voor je Koning en Bruidegom; sla je ogen neer en sta Mijn Hand toe op je hoofd te rusten om je te zegenen, en Mijn zoete Zucht van Liefde op je voorhoofd te ademen, de Adem van Mijn Tederheid; Mijn kind, Ik zou je vrij van alle zorg willen zien; Ik wacht er slechts op je genadig te zijn; Ik wacht er slechts op je te verbergen in Mijn Heilig Hart, voor altijd, waar je Ware Vrede zult vinden;
[1] Hier raakte Jezus mijn arm aan.
[2] Toen ik een kind was, had ik visioenen dat ik Jezus volgde op de weg naar Golgotha en dat ik bij Hem was onder het Kruis.