25 augustus 1987
herinner je, Mijn kind, de liefde die Ik voor je heb; Vassula, kleintje, Ik heb het rode kruis gezegend dat je om je hals draagt; geloof! geloof in Mijn hemelse Werken, Vassula;
Mijn God! Dank U. Hoe meer U mij geeft, des te meer besef ik dat ik het steeds minder verdien.
Ik bemin je; kom, blijf dicht bij Mij, Ik houd ervan je de dingen te horen zeggen die Ik je heb verteld, over Mijn Aanwezigheid en ook over andere dingen; wanneer je Ismini vertelt, leef voor Mij, verheerlijk Mij;
Soms Heer, voel ik Uw Aanwezigheid minder, en dan denk ik: “Nu is God niet zo dicht bij me”. Waarom is dit, Heer?
je gelooft ten onrechte dat Ik niet dicht genoeg bij je ben, terwijl Ik daarentegen op die momenten zo dicht bij je ben als maar kan zijn; alleen ben je niet, NOOIT!
Plotseling zag ik Hem heel duidelijk. Hij bewees mij met bepaalde gebaren Zijn zo levendige Aanwezigheid! Het duurde enkele minuten. Het was geweldig!
alles is geestelijk;
(Hierdoor begreep ik dat alles bovennatuurlijk is, onmogelijk te begrijpen als je die daden plaatst in een stoffelijke toestand. Het is niet stoffelijk en dus is het niet mogelijk het stoffelijk uit te leggen. Het is geplaatst in de bovennatuurlijke sfeer en niet in onze realistische sfeer.)
Velen van jullie neigen ertoe te vergeten dat Ik Geest ben[1] en dat ook jullie geest zijn;
[1] 2. Kor. 3:17 en 1 Petr. 1:11.