9 november 1986
vrede zij met je; Ik ben hier, Ik ben Jezus Christus; Ik sta vóór je, Ik ben je Leraar en Ik bemin je; het kwaad werd overwonnen door Mijzelf te offeren; slaap niet want Ik ben spoedig met je; Ik ben de Openbaring; Ik heb nieuws waarover gesproken zal worden; praat met Mij over Mijn Kruisiging, Vassula;
Wat zal ik zeggen? Zal ik aan U denken vóór of tijdens Uw Kruisiging?
ervóór;
(Jezus gaf mij een beeld van de geseling.)
nadat ze Mij gegeseld hadden, bespuwden ze Mij en gaven Mij verschillende harde slagen op Mijn hoofd; Ik duizelde; ze schopten Mij in Mijn maag, waardoor Ik buiten adem op de grond viel, kreunend van pijn; ze maakten er een sport van om Mij om de beurt te trappen; Ik was onherkenbaar; Mijn lichaam was gebroken en Mijn hart ook; Mijn vlees, dat was losgerukt, hing over Mijn hele lichaam;
één van hen trok Mij omhoog en sleurde Mij omdat Mijn benen Mij niet langer konden dragen; daarna bekleedden ze Mij met één van hun gewaden; zij sleepten Mij naar voren, herhaalden hun slagen, sloegen Mij in Mijn gezicht, ze braken Mijn neusbeen[1] en treiterden Mij; Ik luisterde naar hun beledigingen; dochter, er klonk zoveel haat en spot in hun stemmen, waardoor Mijn kelk voller werd; Ik hoorde hen zeggen, “waar is nu je vriendenschaar, terwijl zijn koning bij ons is; zijn alle Joden zo onbetrouwbaar als deze? zie hun koning!” en ze kroonden Mij met een gevlochten doornenkroon, dochter, “waar zijn je Joden om je toe te juichen; je bent koning, nietwaar? kun je er een nadoen? lach! huil niet, ben je koning of niet, gedraag je dan als een koning”; ze bonden Mijn voeten met touwen vast en bevalen Mij naar de plek te gaan waar Mijn kruis zich bevond;
dochter, Ik kon niet lopen omdat ze Mijn voeten hadden vastgebonden, dus wierpen ze Mij op de grond en sleurden Mij aan Mijn haren naar Mijn kruis; Mijn pijn was ondraaglijk, stukjes van Mijn vlees, die door de geseling loshingen, werden afgerukt;
ze maakten de touwen van Mijn voeten los en schopten Mij om op te staan en Mijn last op mijn schouders te nemen; Ik kon niet zien waar Mijn kruis was, want Mijn ogen waren vol bloed dat over Mijn gezicht liep vanwege de doornen die in Mijn Hoofd waren gedrongen; dus tilden ze Mijn kruis op en legden het op Mijn schouders en dreven Mij voor zich uit naar de poorten; dochter, o wat was Mijn kruis zwaar dat Ik moest dragen! Ik zocht Mij tastend een weg naar de poort, voortgedreven door de zweep achter Mij; Ik probeerde Mijn weg te zien door het bloed heen, dat in Mijn ogen brandde;
toen voelde Ik iemand Mijn gezicht afwissen; vrouwen in doodsangst kwamen naar voren om Mijn gezwollen gezicht af te wassen; Ik hoorde ze huilen en weeklagen; Ik voelde ze; “wees gezegend”, bracht Ik uit, “Mijn Bloed zal alle zonden van de mensheid wegwassen; zie, dochters, de tijd van jullie verlossing is gekomen”;
Ik richtte Mij op; de menigte werd wild; Ik kon geen enkele vriend om Mij heen zien; er was niemand om Mij te troosten; Mijn doods
trijd scheen toe te nemen en Ik viel op de grond; vrezend dat Ik vóór de kruisiging zou sterven, bevalen de soldaten een man, Simon genaamd, Mijn kruis te dragen; dochter, het was geen gebaar van goedheid of medelijden; het was om Mij te sparen voor het kruis;
na aankomst op de Berg, wierpen ze Mij op de grond, rukten Mij Mijn kleren af en lieten Mij naakt voor ieders ogen; Mijn wonden gingen weer open en Mijn Bloed vloeide op de grond; de soldaten gaven Mij wijn, vermengd met gal; Ik weigerde het, want diep in Mij had Ik reeds de bitterheid, veroorzaakt door Mijn vijanden; eerst spijkerden ze snel Mijn polsgewrichten vast, en nadat de nagels in het kruis zaten, rekten ze Mijn gebroken lichaam uit en doorboorden met geweld Mijn voeten; dochter, O dochter, wat een pijn, wat een doodsangst, wat een kwelling voor Mijn ziel! verlaten door Mijn geliefden, verloochend door Petrus, op wie Ik Mijn Kerk zou bouwen; verloochend door de rest van Mijn vrienden; geheel alleen gelaten, overgeleverd aan Mijn vijanden; Ik weende, want Mijn Ziel was vervuld van verdriet;
de soldaten richtten Mijn kruis op en plaatsten het in de groeve;
Ik staarde naar de menigte, maar Ik zag nauwelijks iets; door Mijn gezwollen ogen keek Ik naar de wereld; Ik zag geen vriend tussen degenen die Mij bespotten; er was niemand om Mij te troosten; “Mijn God! Mijn God! waarom hebt U Mij verlaten?”; verlaten door al degenen die Mij beminden;
Mijn starende blik viel op Mijn Moeder; Ik keek op Haar neer en onze harten spraken, “Ik geef u Mijn geliefde kinderen, opdat ze ook uw kinderen zijn; U moet hun Moeder zijn”;
alles liep ten einde, de verlossing was nabij; Ik zag de hemel open en elke engel stond rechtop, allen stonden in stilte; “Mijn Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn Geest, nu ben Ik met U”;
Ik, Jezus Christus, heb je Mijn doodsstrijd gedicteerd;
draag[2] Mijn Kruis Vassula, draag het voor Mij, Mijn Kruis roept om Vrede en Liefde; Ik zal je de Weg wijzen, want Ik bemin je dochter;
[1] Noot van de uitgever: kraakbeen, niet het neusbeen was gebroken. (Experts van de Lijkwade bevestigen dit.)
[2] De eerste maal dat Jezus over het dragen van Zijn Kruis sprak, was op 23 oktober 1986.