19 april 1998
Heer?
Ik Ben; vrede zij met je;
laat het bekend worden: de monden die laster naar je schreeuwen, schreeuwen laster over Mijn gaven aan jou; zij zullen de zonde zwaar op zich voelen drukken, tenzij ze naar voren komen en berouw hebben!
Ik zal herhalen wat Ik al tegen je heb gezegd, Ik heb je hart voor altijd verbonden met het Mijne, en Mijn beloften staan vast; Ik heb jouw hart verbonden met het Mijne op een zodanige wijze dat het beveiligd is, en er geen manier is om het te ontwortelen; jij bent, Mijn duif, stevig geworteld in wat leven en vrijheid geeft; Mijn kostbaar kind, kalmeer je hart en schenk geen aandacht aan het geweld van de laster die over jou wordt verteld, zij weten amper dat ze Mij belasteren en niet jou, en dat zij Mijn Lichaam indrukwekkende wonden toebrengen; zij die in hun tekorten met geweld volharden in het belasteren van Mijn Werk, zullen op het einde hun aandeel hebben …
in Mijn Oneindige Liefde, zal Ik in jou toenemen en terwijl Mijn Hoofd op jouw hart rust, zal Ik doorgaan Mijn Liefde en Mijn woorden van redding en bevrijding in je oor te fluisteren;
leerlinge, onthoud het, raak niet ontmoedigd; kijk om je heen; Ik heb vruchten geoogst van Mijn Goddelijke Werk, verhef dus je gelaat tot Mij en glimlach, glimlach en maak Mij gelukkig;
(Ik heb nu begrepen dat in onze vertrouwelijke vereniging onze Goede God alles voelt. Zelfs wanneer wij ons ongelukkig voelen, wordt Hij ongelukkig omdat wij ongelukkig zijn.)
sta Mij nu toe te rusten in Mijn hemel[1] terwijl jij nadenkt over Mijn Woorden;
[1] Onze Heer bedoelt: “laat Mij rusten in je hart”.