1 januari 1999 

(De Heer toonde mij deze laatste maanden dat ik in retraite zou moeten blijven en nog meer in heilige contemplatie moest gaan. Dit is ook de vrucht van het met God verenigd zijn; wat zou er verhevener kunnen zijn dan in de omhelzing te zijn van de Heilige? Wat zou er aangenamer aan God kunnen zijn dan onszelf toe te staan door Zijn Majesteit te worden bezeten en te leren hoe men Hem kan bezitten? De rust van deze vrede zal de eenheid met God versterken, sterkte om door te gaan met wat de Vader voor mij heeft uitgezet, ijver en dorst naar de redding van zielen.

Ik heb ook opgemerkt dat God Zijn Blik nu meer richtte op de diensten die ik Hem had bewezen ondanks mijn  zwakheid en dat Zijn liefdevolle instructies gericht waren op wat ik nog zou moeten doen; met andere woorden de boodschappen werden meer persoonlijk, hoewel God Zich nu en dan zou richten tot Zijn hele Kerk.

Ik zou er ook graag aan toevoegen dat de verschrikking in mijn ziel door het geprezen worden door de mensen zo intens begon te worden dat ik dikwijls niet meer wist wat ik moest doen. Zelfs als ik vermoed dat iemand meer op mij gericht is dan op de Woorden van onze Goddelijke Meester, zou dit alleen al mij zelfs meer laten terugtrekken, nog dichter in de omhelzing van Gods Liefde laten gaan; deze speciale aandacht voor mij was soms als braaksel in mijn ogen… God heeft het mij nu duidelijker gemaakt dat elke afleiding door de wereld en door de mensen een schadelijke invloed zou kunnen worden die mij zou kunnen wegtrekken uit de Omhelzing van de Liefde; de Plaats waar ik wilde blijven.

Ik heb oceanen van genaden ontvangen, oceanen van gaven, maar heb ik mijn God voldoende geprezen? Ben ik achteloos omgegaan met Zijn gaven?) 

Mijn Vassula, blijf standvastig in wat Ik je doorgeef in je intellect en leun op Mijn Hart; Ik ben je Rots; ja,[1] … Ik verlang je voor Mij alleen; gedurende dit jaar wil Ik dat Mijn beminde zich overgeeft aan de zoete rust van de contemplatie, zich terugtrekt uit het tumult van de wereld, en binnengaat in Mijn hemelse Omhelzing; je zou Mij mishagen als je je verzet tegen Mijn Wil; Ik wil je rust geven voor Mijn glorie, maar ook voor het heil van Mijn Kerk; kom dikwijls tot Mij om op te schrijven wat  Ik zeg; Ik kan je gebruiken zodat Mijn Kerk zichzelf vernieuwt en zich ontplooit in genade; Ik had je in het begin Mijn vermoeidheid getoond en je gevraagd of je bereid was Mij te laten rusten; nu kan Ik zeggen:[2] 

“Mijn beminde is Mijn hemel,
de zoete geur van Mijn Huis,
die Mijn gunst geniet;
zij is het lied van Mijn engelen;
o wat zou Ik niet voor haar doen!” 

O oneindige en transcendente God,
hoe hebt U vanaf het begin
kunnen staren naar dit uitermate onwaardige
en rebelse schepsel van U? 

Ik, Jezus, ben voldoende om iedereen bewust te maken van Mijn Macht en Mijn Oneindige Barmhartigheid … maak jezelf los van dit[3] Vuur dat voortkomt uit Mijn Hart, en je raakt uitgeblust; Ik kan je in lichterlaaie houden en in vuur en vlam, bezield door een vurige liefde voor Mij, voor Mijn Huis en Mijn hofhouding; Ik kan wie dan ook weer tot leven brengen en hem met koorden van liefde tot volmaaktheid leiden … 

Heer God,
ik heb altijd angst gehad voor de lof
die de mensen mij gaven en ik heb mij altijd afgevraagd wat U ervan vond;
de hele tijd heb ik geprobeerd mijzelf te wapenen tegen de gunst van de wereld
omdat U mij vanaf het begin
mijn absolute armzaligheid hebt laten beseffen
en hoe ik de minste van hen allen was. 

Uw Woorden  waren als een hamer
hamerend in mijn ziel,
en ze in mijn hart griffend;
nu en dan herinnerde U mij aan mijn nietigheid
en dat, als ik mijn kin durfde opheffen, zelfs maar voor een moment,
ik Uw Hart zou verliezen en ook alle goddelijke genaden. 

In Uw uitbundige Liefde
hield U mij dicht tegen Uw Hart
en mij op deze wijze beschermend
deed U mij U begrijpen,
en dat, als ik een niets blijf
U zoveel behagen zou scheppen in deze wegcijfering,
omdat U ALLES zou doen en ALLES zou zijn! 

Vanaf mijn vroegste jeugd
verscheen de duivel aan mij
als een grommende  zwarte hond klaar om mij in stukken te scheuren,
maar Uw almachtige actie beschermde mij. 

Uw voortdurende Tegenwoordigheid bewaakte mij,
en leidde mij in deze goddelijke vereniging met Uw Hart,
en ik blijf onverbrekelijk verbonden met de Godheid.
Dan geleid op een zodanig onbeschrijflijke manier
dat het, tot op de dag van vandaag, voor mij op een droom lijkt … 

Bruidegom van de zielen, ik bemin U!

aanschouw dit Hart dat jou heeft gekozen, het is hetzelfde dat doorboord werd … jij hebt het geproefd, gevoeld en gehoord; maar toch, Mijn eigendom en Mijn kind, ons werk is niet beëindigd want Mijn Bloed gaat door in stromen uit Mijn Hart te vloeien; 

U bent mijn enige God. Wat kan ik voor U doen? 

luister en schrijf: veel van Mijn geestelijken hebben Mijn Wijngaard braak laten liggen en Mijn schapen zijn verstrooid; velen van hen hebben Mijn Huis verzwakt tot een ruïne, een troosteloosheid … en zij weten het; er is geen vrede onder hen, en zij weten het; Ik ben teleurgesteld over hen en daarom willen zij Mij niet horen; kunnen hun geloften hen bevrijden van hun zonde? 

Nee, mijn Heer, dat geloof ik niet, want zonde is zonde; 

zij zouden Mijn wegen in acht moeten nemen en berouw moeten hebben; dan, als een geur van mirre zal hun parfum opstijgen en Mijn Huis geurig maken; Ik, dan, zal Mijn zonen[4] bewerken en met vreugde wachten op hun goede oogst; Ik[5] vertrouw Mijn herders aan jou toe … je Maker zal je gebeden verhoren; spreek voor hen ten beste; bid en vraag de Vader, Wiens verdraagzaamheid groot is, hen te vergeven; aarzel niet … weet je niet dat zelfs jouw kinderlijk gebabbel gehoord wordt door de Vader en Hij het genadig beantwoordt? Hij heeft jou zoveel gunsten verleend; je voordeel is dat je zwak bent, en je grote ellendigheid doen Hem van Zijn Troon buigen; 

Heer, ik offer U mijn wil
en alles wat meer glorie zal geven
aan Uw Naam;
U bent mijn Koninklijk Feestmaal; 

voedsel brengen en geven aan de armen is Onze vreugde; blijf in dichte eenheid met Mijn Hart en luister naar zijn kloppingen … ic;


[1] Dit “ja” was een bevestiging van mijn gevoelens;

[2] Onze Heer zei toen liefdevol deze woorden tegen mij.

[3] Jezus benadrukte dit woord, wijzend op Zijn Heilig Hart.

[4] Geestelijken of herders;

[5] Plotseling wendde de Heer Zich tot mij en toen Hij zei: “Ik vertrouw Mijn herders aan jou toe …” had ik het gevoel alsof Hij de hele Kerk die Hij droeg van Zijn Rug nam en Haar op mijn rug plaatste.