24 juni 1994
(Congres in Ottawa.)
(Vóór de toespraak voor de jongeren: boodschap die aan hen werd voorgelezen.)
O Heer,
mijn Leven, mijn Vreugde, mijn Glimlach,
mijn Overvloed, mijn Rots, mijn Redding,
mijn Zoete Kwelling,
laat Uw pijlen vliegen naar Uw Doel;
op het pad dat U mij voorgeschreven heeft,
vind ik Uw Tegenwoordigheid
de beloning van Uw pijlen,
en, wanneer ik loop,
vervult U mijn ziel met levend water,
dus, wat zou ik nog meer kunnen vragen?
laat dan Mijn wonderen en Mijn vriendelijkheid zien aan deze beklagenswaardige generatie; Ik word telkens weer verheerlijkt als je Mijn Naam uitspreekt met liefde; Ik bemin je, Mijn leerlinge; zeg hun[1] Mij toe te staan hun persoonlijke Leraar te worden, hun welzijn, hun gids, hun raadgever en vooral hun Heilige Metgezel; Mijn Wet is een Wet van Liefde, Mijn Wet is een Wet van Hoop, maar de boze spreekt de Waarheid tegen;
als je wilt, Mijn kind, kun je door Mijn Eigen Lippen worden onderricht! schaam je niet je zonden te belijden, het is Mijn groot genoegen je te vergeven; Ik zal Mijn mildheid tegenover jouw zwakte stellen, want Mijn Liefde voor jou is Oneindig;
Ik zeg je: spoedig, zeer spoedig, zal God inderdaad komen om onder jullie te leven; Ik zegen ieder van jullie en laat de Zucht van Mijn Liefde op jullie voorhoofd achter;
[1] De jonge mensen.