3 september 1990
(Ik ging een priester bezoeken. Hij is een priester van een bepaalde orde en ik weet hoe het habijt van deze orde eruitziet. Toen de deur openging en ik hem zag, was ik verbaasd iemand tegenover mij te zien die een excentriek maskeradegewaad leek te dragen! Hij droeg een lang licht purperen gewaad dat van satijn leek. Ik kon de binnenkant van zijn lange, ruime mouwen zien. Ze waren licht olijfkleurig. Om zijn middel droeg hij een fantasieceintuur van goud en zilver. Om zijn nek droeg hij een dikke gouden ketting. Er was geen teken van een kruis. Hij zag eruit als een koning uit de Oudheid. Eerst dacht ik dat zij hem zo gekleed hadden omdat hij zo bijzonder is. Toen hij mij begroette keek ik naar zijn gezicht en vergat ik wat hij droeg. Ik was samen met (…), een andere priester van dezelfde orde, en hij reageerde niet. Ik dacht dus dat alles normaal was en daarom liet ik het zoals het was, zonder er veel over na te denken, totdat ik mij de Boodschap van de Heer herinnerde, een week voor dit incident toen Hij zei: “Ik, de Heer, zal je visioenen geven van hen die het beest volgen;” en Hij had gezegd dat zij die het beest volgen in Zijn Kerk als Hogepriesters gekleed zijn, gemaskerd met goud en zilver. Zij zullen velen misleiden, zelfs de uitverkorenen. Die middag had ik geen ordepriester gezien:ik heb iemand gezien, gekleed als een “koning” in fantasiegewaad.)
Vassula, Ik heb je gezegd dat Ik met Mijn Vinger alle doornen van Mijn Lichaam[1] zou aanwijzen, een man die zoiets doet behoort uit de gemeenschap verwijderd te worden;[2]
[1] Ik open op goed geluk de Heilige Schrift voor een profetie.
[2] 1Kor. 5:2.