2 juli 1994
Heer, Metgezel en God van mijn leven, ik moet vandaag enkele huiselijke plichten vervullen.
Ik weet het, Ik weet hoeveel je te doen hebt en hoeveel een huishouding vraagt van de vrouw des huizes, en het doet Me genoegen; Ik ben blij dat je het werk doet; Ik ben altijd bij je, Mijn dochter, en Ik zeg je: je werk[1] is niet tevergeefs;
Mijn doornen zullen de een na de ander worden verwijderd, want door jou zal Ik leerlingen doen opstaan om Mijn Naam te verheerlijken; veel van de Mijnen verraden Mij en er is nu al een verdeeldheid in Mijn Huis;
… alles wat Ik van je vraag is Mij nu en dan gedurende de dag je oor te lenen; jij bent Mijn wierook, kom; ic;
[1] De Heer bedoelt zowel het huishoudelijke werk als Zijn Werk wat ik doe.