25 mei 1993
Eli! O Eli, mijn God,
kom in Uw liefhebbende goedheid en verdedig mij!
U die mij hebt opgericht uit het graf,
verberg Uw Heilig Gelaat niet voor mij.
Kom en sta mij terzijde!
Waarom voel ik me zo ver van U?
Voor velen lijk ik een raadsel, een fenomeen,
maar U, Uzelf hebt mij gevraagd om Uw Echo te zijn, is het niet?
Waarom verontrust Uw Echo dan hun oren
als ik openlijk Uw wonderen verkondig?
Is het Uw immense Macht die hen bang maakt?
Is het Uw geweldige Kracht die hen doet beven?
Is het Uw Stem die uit de hemel dondert
rond de aarde in elke natie en in elke stad,
die hen kwelt?
Is het vanwege Uw majesteitelijke processie,
zo machtig onthuld, die hen met vrees bevangt?
Is het omdat ik op de vier hoeken van de aarde uitroep
dat de Hemel spoedig overstroomt bij Uw komst
en dat er snel boete moet worden gedaan,
dat zij van schrik vervuld zijn?
Of is het vanwege Uw stortvloed van Zegeningen en
Barmhartigheid waarover zij twijfels hebben?
Vertel mij, zijn het de Kreten van Doodsstrijd die van een Vader komen,
die zij niet kunnen begrijpen?
Uw roepen om Eenheid, Vrede en Verzoening
weerklinken in de hemel en op aarde,
en toch, wie luistert? Wie kan begrijpen?
Hun vlees rot weg onder hun huid,
en toch, wanneer U roept “Redding!”
luistert niemand …
Ach, Eli, zovelen wachten erop
dat ik tot dwaling word verleid
en mijn ondergang tegemoet ga,
want ze hebben nooit begrepen hoe
de hand van een zondaar in Uw Hand gehouden kon worden.
O Eli, ze hebben nooit begrepen
waarom U en ik bezorgd
naar alle hoeken van de straten rennen om de doden op te wekken,
noch het waarom van deze samenwerking?
En waarom ik gezonden word naar de kruispunten van elke stad
om te verkondigen dat Uw Koninkrijk ophanden is.
Dus waarvan word ik dus beschuldigd?
Waarom vreest men mij en biedt men mij weerstand?
O Eli, ze behandelen mij als het schuim van de aarde;
belediging op belediging, lasterpraat op lasterpraat;
niet dat ik mij zorgen maak over mijn eigen naam en reputatie,
maar omdat ik geleid word door Uw Heilige Geest,
is het Uw Geest die zij belasteren.
Ze vernielen de Werken van Uw Geest
en breken de stenen af
waarmee Uw altaren[1] waren herbouwd.
O Eli, altijd zo vol Medelijden,
waarom bent U soms zo ver weg?
Kijk! Kijk hoe ik worstel in deze woestijn
en kom mij redden uit deze doornen en distels
die mij omringen, die mij verstikken en aan mij rukken!
OPEN de weg voor mij!
Moet ik de hele dag huilen om hun doofheid?
Ben ik niet een mens,
dus heb ik daarom niet het recht zwak te zijn,
heb ik niet het recht zo nu en dan treurig te zijn?
Heeft mijn hart niet het recht de moed te verliezen?
O Eli, hoelang moeten we wachten op de Triomf?
Hoelang moeten we nog wachten?
Hoelang zal deze Duisternis nog duren?
De Wonden van Uw Zoon zijn ongelooflijk diep.
De Tranen van Uw Zoon en van onze Gezegende Moeder
zijn in Bloed veranderd,
dus hoelang, Eli, zult U deze aanblik nog verdragen?
Hoelang moeten we nog wachten op deze Triomf?
Een complot van verraders is nu
het Hart van Uw Heiligdom binnengedrongen
als slangen en adders door de gangen sluipend wachten zij erop
de Waarheid aan te kunnen vallen
en de Eeuwige Waarheid op haar kop te zetten
en tot Leugen om te vormen
door het oprichten van hun Rampzalige Gruwel
in het hart van Uw Heiligdom, om het
Eeuwigdurend Offer van Uw Zoon af te schaffen.
Eli! Er is geen Vrede in Uw Huis …
En weldra zal duisternis Uw Huis bedekken
en als een rouwende en beroofde weduwe
zal Uw Huis Haar zwarte sluier dragen.
Dus, gaat U nog niet tussenbeide komen, Eli?
Mijn Stem van Gerechtigheid zal gehoord worden als een hevige aardbeving, en deze verraders zullen worden getroffen vanwege het kwaad dat ze Mijn kinderen hebben aangedaan wier onschuldig bloed vergoten is als een offer; Ik zal Mijn Huis wreken, maar de wereld zal nog moeten oogsten wat ze gezaaid heeft, Ik kan hun schuld niet vergeven tenzij de wereld berouw heeft!
Ik stuur naar het nest van die adders wat Ik zozeer bemin, Ik stuur jou, met Mijn Woord, naar de diepten van de ongerechtigheid; Ik lever je uit als Mijn woordvoerster om Mijn Boodschap te verspreiden; Mijn zozeer beminde, waarheen je ook gaat, Ik, de Heer, zal op je voetsporen een laaiend Vuur achterlaten om de harten van steen te verteren, het atheïsme uitroeiend; Ik zal ze in Mijn Armen doen vallen, de Armen van hun God, ach, en het zal verschrikkelijk zijn om in Mijn Armen te vallen, in een flits zal Ik ze veranderen in aangestelde leerlingen, en Ik zal ze uitzenden om Mijn Woord te verdedigen en Mijn zaak te behartigen; dochter, zoals jij van Mij hebt geleerd, zo zal Ik ook de anderen onderrichten; Ik lever nu aan de wolven uit wat Mijn Ziel het meest verblijdt en innig bemint, om Mijn Heilig Gelaat te onthullen;
heb berouw! generatie, jullie zonden hebben je ziel verdort, waarom sterven, generatie? heb berouw en jullie zullen leven! heb berouw, want er is nu niet veel tijd meer over; de Vernieler zal zichzelf in de komende dagen openbaren, volledig! oh Vassula! wie kan Ik aansporen om te luisteren en te waarschuwen? tot wie kan Ik spreken en wie zal luisteren?
omdat alles nu zijn einde nadert en het einde nabij is, ga Mijn Boodschap zelfs op elk openbaar plein verkondigen; ga en maak Mijn Barmhartige Oproepen wijd en zijd bekend; … het zuurdesem van hen die Mijn Huis exploiteren is machtig, wees dus op jullie hoede en houd je ogen open; begrijp waarom Ik Mijn Zoon zend en jullie Heilige Moeder om de wereld in jullie dagen te doorkruisen; dit is Mijn Zegen die Zich over het aanschijn van de gehele wereld uitstrekt; sla dus allemaal jullie ogen op, en als jullie dat doen, zullen jullie de Hemel wijd open zien en schitterend in al haar glorie; de Ark van Mijn Verbond, het symbool van Mijn Tegenwoordigheid onder jullie,[2] het symbool van Mijn Barmhartigheid en van Mijn Redding; Degene die medelijden toont met jullie allen;
[1] Met altaren worden zielen bedoeld.
[2] Toespeling op Mt.24:30.