3 maart 1990
Jezus?
Ik ben;
wees nooit opvallend; veracht alles wat niet van Mij komt; Ik ben Zuiver en Heilig, hoe zal Mijn Geest anders in jou kunnen werken zoals Ik het wens?[1] Vassula, er is niets dat je zonder Mij kunt doen, Ik ben Degene die Mijn Naam weer zal verheerlijken, zondaars zullen tot Mij terugkeren; Mijn Naam zal geheiligd worden en wat Ik gezegd heb zal Ik vervullen;
Mijn kind, Ik ben Degene die mysteries onthult, en Ik openbaar aan velen wat er gaat gebeuren; jij bent een van Mijn uitverkoren zielen aan wie Ik Mijn Heilig Gelaat en Mijn bedoelingen onthuld heb; alles wat je te doen hebt is het blijven doorgeven van Mijn Boodschappen, je hoeft niemand te overtuigen; bloem, doe alles wat je kunt en Ik zal de rest doen; Ik ken je beperkingen, maar maak je geen zorgen, Ik ben bij je om je te bemoedigen, vermenigvuldig je gebeden; maak Mij blij en blijf dichtbij Mij; herinner je, dat je dood was en dat Ik je heb opgewekt, je was koud tegenover Mij en Ik blies je door Mijn Vlam nieuw leven in om je met Mijn Liefde te verteren, je was onverschillig tegenover Mij maar Ik heb je vurig gemaakt en verlangend naar Mij;
jaren heb Ik, je God, in jouw wildernis geleefd zonder rust of troost te vinden bij een schepsel dat Ik met zoveel liefde had geschapen; met grote ontzetting zag Ik je van Mij wegglijden, Ik hoefde maar te zeggen: “laat deze wildernis en dit dorre land jubelen!” maar Ik wilde jouw medewerking, Ik wilde je vrijheid geen geweld aandoen; om je te bevrijden, beminde, moest Ik je helemaal naar de woestijn slepen en je aan jezelf overlaten; pas toen begon jij te beseffen hoe naakt je was en hoe bevlekt je ziel was, en zo, met grote angst kwam je naar Mijn Voeten gevlogen; je besefte hoe ontoereikend je was; Ik heb je toen laten begrijpen hoezeer Ik geleden heb in jouw wildernis en hoe jij Mijn Lippen erger dan perkament had laten uitdrogen van dorst naar liefde; toen heb Ik jou je innerlijk laten zien, dat dit het perfecte verwaarloosde land voor de adder was geworden om in te nestelen en zonder vrees zijn eieren te leggen[2] in jou;
toen liet Ik toe dat je sluier viel zodat je ogen Mijn Schoonheid konden zien, en met Mijn Vinger raakte Ik je aan, en vormde Ik je om; Ik zocht in alle richtingen naar de middelen om je voor eeuwig de Mijne te maken en om van jou een ingewijde in Mijn mysteries te maken; Ik vormde je woestijn om tot een bron en Ik maakte van je dorre land rivieren; ja! Ik ben Degene die weldra van jullie[3] verschroeide aarde meren zal maken, van jullie verdorde landen bronnen van water, Ik zal jullie niet laten sterven; luister, Ik zal velen van jullie wakker schudden en Mijn Stem laten horen vanaf Mijn Heilige Woonplaats, Ik ben van plan Mijn Heiligheid en Mijn Barmhartigheid te tonen aan vele volkeren, zodat zij Mij zullen erkennen;
Ik ben Heilig en Ik wil jullie allen doen begrijpen dat ook jullie heilig moeten leven;
“Laat heb ik U bemind, O Schoonheid, altijd oud en altijd nieuw. Laat heb ik U bemind! U was in mij, maar ik was buiten en het was daar dat ik U gezocht heb. In mijn lelijkheid stortte ik mij in die lieflijke dingen die U geschapen hebt. U was met mij, maar ik was niet met U. Geschapen dingen hielden mij van U verwijderd, en toch, als ze niet zouden hebben bestaan in U, zouden ze helemaal niet zijn geweest. U riep, U schreeuwde en U brak door mijn doofheid heen. U schitterde, U straalde en U verdreef mijn blindheid. U ademde Uw geur over mij; ik ademde hem in en nu snak ik naar U. Ik heb U geproefd en nu honger en dorst ik naar meer. U raakte mij aan en nu ben ik voor Uw Vrede ontbrand.”[4]
Mijn Heer, mijn gedachten gaan uit naar de eenheid. Is hun streven naar eenheid oprecht, Mijn Heer?
heb Ik je, Mijn kind, hierover niet verteld en je laten zien hoe onbuigzaam sommigen van hen zijn? ze roepen om vrede en eenheid, maar ze menen geen woord van wat ze zeggen, hun hart is zo hard als een rots en ze zijn zo onbuigzaam als een molensteen, en toch zal Ik hen allen buigen met Mijn Vlam, wacht maar af en je zult zien …
[1] Jezus berispte mij voor bepaalde dingen die ik over iemand had gezegd.
[2] Heel in het begin van deze openbaring had God mij een visioen gegeven om het innerlijk van mijn ziel te zien. Ik zag dat ik een adder voedde.
[3] De hele wereld.
[4] Sint Augustinus, Belijdenissen, Boek X.