11 juni 1987
(Inmiddels zijn de meeste van onze meubels weg. Ik moet zoeken naar een stoel om op te zitten om te kunnen schrijven; het huis is nog rommelig nadat de verhuizers zijn vertrokken, stapels papier hier en daar, schoenen, flessen, papieren, touwen op alle bureaus. En toch heeft God, in al die drukte, tussen de buffetten die we moesten klaarmaken voor de afscheidsrecepties (één voor 80 personen en één voor 30), mijn hand niet even losgelaten. Ik vond altijd tijd voor Hem om twee of drie uur per dag te schrijven. Hij geeft mij ongelooflijke kracht, en ik voel mij niet in het minst vermoeid; ik ben in absolute vrede, Zijn Vrede.)
Vassula, beminde van Mijn Ziel, blijf dicht bij Mij, kijk Mij aan, laat Mijn Vinger je hart raken; Mijn kind, als je eens wist hoezeer Ik je liefheb; Ik zal je leiden tot het einde; offer meer voor Mij; wil je voor Mij lijden?
Ja Heer, doe wat U wilt.
(Hij had dit al eerder gevraagd, maar ik had geaarzeld, uit angst. Nu vroeg Hij het weer.)
Vassula, Ik ben zo gelukkig! wil je jezelf als een lam voor Mij offeren?
Doe wat U wilt, Heer.
het zal allemaal niet tevergeefs zijn, alles zal voor Vrede en Liefde zijn; Mijn dorst is groot Vassula; Ik zal je naar dorre landen leiden waar je ogen zullen aanschouwen wat je nog nooit hebt gezien; Ik zal je met Hemelse Kracht rechtstreeks leiden naar de diepten van Mijn Bloedende Lichaam; Ik zal je met Mijn Vinger alle zondige priesters aanwijzen die de doornen in Mijn Lichaam zijn; Ik zal ze niet sparen; Ik ben uitgeput; Mijn Wonden zijn wijder open dan ooit, Mijn Bloed stroomt eruit; Ik word opnieuw gekruisigd door de Mijnen, Mijn eigen priesterzielen!
Mijn God, U doet mij zoveel pijn, waarom zouden ze U dat aandoen? Waarom?
Vassula, ze weten niet wat ze doen; beminde, strijd met je God, wees bereid Mijn lijden tegemoet te treden en het met Mij te delen;
Dat ben ik, om U te troosten; denk aan degenen die U beminnen!
zij zijn de beminden van Mijn Ziel; Ik heb meer van zulke zielen nodig die hun hart voor Mij offeren; Ik bemin hen, Ik vertrouw op hen, zij eten van Mij; zij zijn Mijn offergave, zij zijn de zachte bloemblaadjes die Mijn doornen vervangen, zij zijn Mijn mirre;
Vassula, wees niet bang; we zullen nog dieper doordringen in het domein van de duisternis; Ik zal je leiden;
(Later begon mijn ziel Gods bitterheid te voelen. Alles, alle eten en drinken dat in mijn mond kwam smaakte bitter. Hij liet mij uit Zijn kelk drinken. Toen had ik problemen met mijn ademhaling, mijn ziel en mijn lichaam deden pijn.)