5 september 1993 

Ik dank U, Beminde Vader
dat U ons Uw Zoon hebt gegeven, het Levende Woord, 

Ik dank U uit heel mijn hart
liefhebbende en allertederste van alle Vaders. 

Uw Liefde voor mij is zo groot geweest, zo duidelijk,
dat ik overal over Uw Liefde zou spreken
waarheen U mij ook zendt. 

Zend mij om te getuigen van Uw wonderen
in het land van vergetelheid, tussen de doden
en in de walgelijke diepten van de zonde. 

Zend mij naar waar al het goede
is veranderd in kwaad. 

Zend mij naar waar ellende
langzaam Uw kinderen doodt. 

Zend mij naar waar ze de aanblik van het Kruis afwijzen
en het Offer van Uw Zoon verwerpen. 

Zend mij naar de graven
om door Uw Woord hen die verrot zijn te doen ontwaken. 

Zend mij om Uw Trouw te verkondigen
aan de trouwelozen en tot hen te schreeuwen
dat ze berouw moeten hebben,
en hun te zeggen dat:
Het Koninkrijk van God ophanden is!

Mijn trouwe dienares, Ik, Jahweh, zegen je; de Hemel is je thuis;

ja, wees snel in edelmoedigheid tegenover de zondaars, Ik zal verheerlijkt worden; laat hun stenen hart worden verbrijzeld door Mijn Woord en Ik zal het vervangen, en hun een hart van vlees geven … ga en getuig, Mijn kind, en alles zal goed komen;[1]  luister niet naar hem; Ik heb jou opgewekt voor Mijn Glorie! Ik bemin je eeuwig; Vassula, raak niet ontmoedigd; Mijn Woord zal de harten doordringen en ze doen herleven; Ik, Jahweh, zal doorgaan Mijn Onderrichtingen over je uit te storten;

kom;


[] Ik hoorde Satan schreeuwen: “Je bent vervloekt!”